Hebben de provincies nog nut?

Op 8 oktober moet u ook een bolletje kleuren voor de provincie. Heeft dit bestuursniveau nog zin? Ja, maar niet op de manier zoals het provinciebestuur nu draait.

Mogen we u even onderwerpen aan een test? Weet u welke coalitie uw provincie bestuurt? Kunt u meer dan twee gedeputeerden noemen? Of moeten we u eerst vragen wat een gedeputeerde is? Dat geven we weg: het zijn de ‘ministers’ of ‘schepenen’ op provinciaal niveau.

Ik vrees dat de meerderheid onder de lezers gezakt zal zijn voor de eerste twee vragen. Misschien met uitzondering van onze Limburgse lezers, want in Limburg is de provincie veel zichtbaarder.

Wat weet u wél van de provincie? Dat ze scholen uitbaat. Dat ze provinciale domeinen bezit. En wat u zeker weet, is dat ze u elk jaar een provinciebelasting laat betalen (zie kader: Provincies boeken een negatief saldo).

België is ruim 30.000 vierkante kilometer groot en we hebben op die voorschoot vier politieke niveaus: de federale overheid, het gewest en de gemeenschap (in Wallonië zelfs nog apart), de provincie en de gemeente. Te veel van het goede? Sommigen beweren dat al lang en viseren de provincie.

In 1995 werd de Commissie Bestuurlijke Organisatie opgericht om een model uit te werken voor een beter bestuur van Vlaanderen op gemeentelijk, provinciaal en gewestelijk vlak. In 1996 werd een studie uitgevoerd naar het nut van de provincies. De studie werd begeleid door Filip De Rynck, hoogleraar Bestuurskunde aan de Hogeschool Gent en docent Bestuurskunde aan de Universiteit Antwerpen. “De conclusie was dat provincies streekbesturen moesten worden die zich bezighouden met de zogenaamde gebiedsgerichte werking,” zegt Raymond Van Loock, directeur van de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP). “Het boven-lokale niveau was op maat gesneden voor de provincies.” De Rynck geeft Van Loock geen ongelijk: “Rationeel bekeken, is er steeds meer nood aan bestuurlijk maatwerk op het niveau van het bovenlokale, het gebied of de streek. Het antwoord op de vraag of de provincies nuttig zijn, luidt dus ja.”

Na dat positieve antwoord was de volgende vraag: welke taken moet de provincie op zich nemen? Dat leidde tot een gedetailleerd boekwerk met een opsomming van kerntaken per sector. Voor Filip De Rynck bleef een belangrijke invalshoek buiten beschouwing: wat moet de overheid doen? Het werd navelstaarderij.

Eind 2005 resulteerden al die besprekingen in het provinciedecreet, waarin de missie van de provincies werd vastgelegd. Van Loock: “Die missie is drieledig. Ten eerste het bovenlokale: bijvoorbeeld het fietspadennetwerk, het subregionale economische beleid via de nieuwe Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen en het integrale waterbeleid. Ten tweede een ondersteunende taak voor gemeenten en gewest. Ten derde de gebiedsgerichte werking, waar met partners samenwerkingsverbanden worden gesloten. Het plattelandsbeleid bijvoorbeeld dat samen met de gemeenten wordt gevoerd.”

Kruimels voor de provincie

Raymond Van Loock blijft optimistisch, ook al zijn we inmiddels al meer dan tien jaar voorbij de eerste studie. “Nu zitten we in de derde fase, waarbij we afspraken moeten maken met de gewestministers over de implementatie van die kerntaken,” zegt hij. “Vroeger deden provincies te veel dingen met te weinig visie. Nu is er een heroriëntatie naar een meer afgebakend terrein. Zo zijn de provincies trekker en trendsettend in het Geografisch Informatiesysteem (Gis).”

Filip De Rynck is heel wat minder optimistisch. “Het kerntakenbeleid heeft nauwelijks resultaten opgeleverd,” zegt hij. “Er is een papieren oefening gebeurd, maar politiek heeft dat geen enkel gevolg gehad. De uitzuivering van taken is niet gebeurd. De provincie is nog steeds een amalgaam van taken. Vlaanderen heeft met zijn Beter Bestuurlijk Beleid puur intern gekeken. De Vlaamse overheid is niet bereid substantiële taken over te hevelen. Vlaanderen wil niet een ander niveau sterker maken. De Vlaamse overheid heeft de taken gecentraliseerd en af en toe zijn er kruimels voor de provincie. Meestal gaat het om het coördineren van het een of ander, maar dat is bijna altijd een lege doos.”

Dit debat is hopeloos, vindt De Rynck. “Ons land is te klein om op vier niveaus partijpolitiek te laten spelen. Een rationele taakverdeling is daardoor niet mogelijk. Bovendien moet als de ene gedeputeerde iets doet, de andere ook iets doen. De provincies zijn op dat vlak niet katholieker dan de rest.”

Er zijn nochtans voldoende voorbeelden die aantonen dat provincies niches kunnen vinden in gebiedsgericht werken: toerisme in West-Vlaanderen, de aanpak van de integratieproblematiek in de provincie Limburg, de provinciale tuinbouwscholen en het visserijonderwijs. “De provincie ontwikkelt zich echter vaak in niches waar de Vlaamse overheid steken laat vallen,” zegt Filip De Rynck. “Zo ontstaat een amalgaam van taken. Het is gedribbel op de vierkante meter. De burger heeft daar geen boodschap aan en het is niet efficiënt.”

Volgens De Rynck gebeuren er op het terrein boeiende dingen. Sommige provinciale ambtenaren creëren nuttige netwerken tussen besturen en maatschappelijke organisaties. Maar die initiatieven worden doorkruist door de gedeputeerden, die elk hun ding willen doen, en door de top van de administratie, die erg bureaucratisch denkt. Terwijl net het gebiedsgerichte het moet hebben van maatwerk. “Die bureaucratie leidt tot meer regelgeving. Je zou er een punthoofd van krijgen.”

Raymond Van Loock is het niet eens met die analyse: “De Vlaamse provincies zijn de laatste tien jaar sterk aan het evolueren. Ze gooien het roer om, maar je moet dat willen zien.”

Besparingen mogelijk

Elke provincie telt zes gedeputeerden, een gouverneur en 84 provincieraadsleden (in Limburg 75 omdat het minder dan een miljoen inwoners telt). Is dat te veel? “Als je de verschillende streken wil vertegenwoordigen, heb je een minimumbezetting nodig,” probeert Van Loock te verdedigen. Maar dan geeft hij toch ook toe dat 84 te veel is. “Dat aantal kan wijzigen in de toekomst, maar het debat is niet verder gevoerd omdat men het provinciedecreet klaar wou hebben.”

Laurette Onkelinx (PS), Steve Ste- vaert (SP.A) en Marino Keulen (VLD) zijn enkele voorbeelden van bekende politici die gestart zijn als provincieraadslid. “De provincie is een opstapje voor politici met ambitie,” zegt De Rynck. “Of ze is een troostprijs voor het politieke personeel dat elders gefaald heeft of overbodig is. Het zijn mensen die het goed menen, maar de gemiddelde kwaliteit ligt niet hoog.”

Van Loock breekt wel een lans voor de kwaliteit van de gedeputeerden. “Vroeger zaten de gedeputeerden in een ivoren toren, ze vergaderden een keer per week en tekenden wat ze moesten tekenen,” zegt hij. “Nu is dat een volledige dagtaak geworden. Er wordt overleg gepleegd met de fracties en de ambtenaren. De techniciteit is ook gestegen: het provinciale ruimtelijk structuurplan, het integrale waterbeleid, het bibliotheekbeleid, de zorgregie, dat zijn allemaal moeilijke dossiers. Die staan ook in conflict met het gemeentelijke en gewestelijke niveau. Er is dus veel meer dialoog nodig.”

De toegenomen werkdruk belet niet dat gedeputeerden vaak cumuleren. Vooral zitjes in intercommunales zijn gegeerd. Volgens het magazine Menzo is Alexander Vercamer uit Oost-Vlaanderen de topper met negentien extra mandaten. De maximale verdienste ligt wel wettelijk vast en aan veel mandaten is slechts een lage zitpenning verbonden. Maar een gedeputeerde verdient goed. Hij wordt betaald als een senator (78.000 euro, plus een onkostenvergoeding van bijna 20.000 euro) en heeft een wagen met chauffeur.

Kan het afschaffen van de provincies geld besparen? “De taken zullen door anderen overgenomen worden,” zegt Filip De Rynck. “Als die allemaal noodzakelijk zijn, kan je weinig of niet besparen. Maar ik denk dat een aantal taken niet nuttig is. In het aantal politici in de raden en het aantal gedeputeerden kunnen we zeker besparen, ook al stelt dat financieel niet zoveel voor.” Guido Muelenaer

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content