Handleiding voor rokers

Sigarenrokers hebben respect voor rituelen. Voor het ultieme genot van het bedwelmende wolkje. Voor de grondstof ook: het perfecte aardse mengsel dat naar de zevende hemel leidt. Toch wordt het genoegen pas optimaal als de volgende regels in acht worden genomen.

Een sigaar is een natuurproduct. Met andere woorden: een sigaar leeft. Sigaren reageren op hun omgeving. Op de geur, de vochtigheid, de warmte of het gebrek eraan. Bewaar sigaren dus zoals het hoort. Leg ze bijvoorbeeld nooit in een kast naast de verwarming. Sterker nog: kamers met centrale verwarming zijn sowieso uit den boze. Berg sigaren ook niet op samen met andere dingen die een eigen geur afgeven. Die invloeden komen de smaak en het aroma allesbehalve ten goede. Sigaren horen bewaard te worden in een vochtige en koele ruimte. Speciaalzaken verkopen mooie ‘humidores’, kistjes met een vochtregelaar. In zo’n ‘humidor’ is de vochtigheidsgraad optimaal (70 tot 80%); de kistjes bestaan in verschillende uitvoeringen en prijsklassen.

Sigaren zijn er in allerhande soorten: grote en kleine, dikke en dunne, vreemde gevlochten vormen of gewone lange rechte. Er bestaan allerlei tabaksculturen (Cuba, Indonesië, Brazilië,…) en nog meer melanges. Logisch dus dat er ook grote verschillen zijn in smaak, aroma, zachtheid en zwaarte. Toch bestaan er twee types sigaren: de ‘long-fillers’ en de ‘short-fillers’. Het binnengoed van deze laatste bestaat uit snippers tabak. Bij de ‘long-fillers’ (havanna’s) is dat niet het geval; daar is het binnengoed samengesteld uit grote delen tabaksblad die stevig in elkaar zijn gerold.

Wie urenlang rookplezier wil hebben, zal uiteraard opteren voor een dikke sigaar. Wie het genoegen vluchtig wil proeven, kiest voor een dunne. Het is raadzaam verschillende soorten sigaren bij de hand te hebben: een dunne voor ‘s ochtends bijvoorbeeld, een dikke voor ‘s avonds. In een goede speciaalzaak vindt u zeker wat u zoekt.

Steek een sigaar nooit aan met een kaars of met een benzine-aansteker, wegens de geurtjes. Een gasaansteker mag wel en een lucifer uiteraard ook, maar dan toch even wachten tot de zwavellucht verdwenen is. Echte liefhebbers genieten van het gracieuze aansteek-ritueel met een stukje cederhout. In elk geval geldt dat men de sigaar niet in de mond mag houden bij het aansteken: neem ze vast bij het mondeinde en laat ze rustig draaien boven (zeker niet in) de vlam, tot de brand er goed in zit. Blaas dan zachtjes op de gloeiende punt, zodat het vuur zich mooi verdeelt.

Een sigaar moet rustig gerookt worden, met korte trekjes en lange rustpauzes, zodat de vuurkegel klein blijft en de temperatuur in de sigaar niet te hoog oploopt. De askegel mag aangroeien tot anderhalve centimeter. Dat oogt niet alleen mooi, maar de as heeft ook een isolerend effect: zo wordt de sigaar niet te heet en dus ook niet te scherp van smaak. Blaas de rook nooit krachtig uit, maar laat hem zachtjes opkringelen in zweverige engelenwolkjes. Het is ongepast meer dan twee derde van de sigaar op te roken. Een sigaar mag wel opnieuw aangestoken worden, maar niet als ze te lang is afgekoeld: dat is dodelijk voor de smaak. En ten slotte: druk een sigaar nooit uit in de asbak, maar laat ze rustig vanzelf uitdoven. Ook dit hoort bij het verfijnde ritueel van het roken.

Met dank aan P.G.C. Hajenius in Amsterdam.

TEKST: MARGOT VANDERSTRAETEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content