Grenzen aan de grensarbeidersregeling

België heeft met drie van zijn vier buurlanden een “grensarbeidersregeling”. Een oplossing voor de problemen die hierbij rijzen, lijkt niet meteen in zicht.

Wie inkomsten heeft uit verschillende landen, riskeert daarop dubbel te worden belast. Een eerste maal in het land waar hij die inkomsten vandaan haalt, en nogmaals in het land waar hij woont.

Zo’n dubbele belasting is uiteraard van het goede te veel. Vandaar dat nogal wat staten onderling dubbelbelastingverdragen afsluiten. Daarin spreken zij af wie over welke inkomsten belasting mag heffen. De woonstaat, of de bronstaat. Of soms allebei. Met dien verstande dat dan gewoonlijk wel afspraken worden gemaakt over de manier waarop de dubbele belasting gemilderd zal worden. Bijvoorbeeld door de belasting in de bronstaat te beperken tot een bepaald percentage. Of bijvoorbeeld door toe te zeggen dat de woonstaat een verrekening zal toelaten van de belasting die in de bronstaat betaald of ingehouden is.

ARBEID.

Hoe worden bezoldigingen van werknemers belast? In de dubbelbelastingverdragen die België afgesloten heeft, volgt men het internationaal aanvaarde principe dat werknemersbezoldigingen in principe belastbaar zijn in de woonstaat. Tenzij de werkzaamheden (als werknemer) uitgeoefend worden in het andere verdragsland. De bezoldigingen zijn dan in principe belastbaar in dat andere land.

Een Belgisch rijksinwoner die als bediende werkzaam is in dienst van een privé-onderneming is dus in principe belastbaar in België (de woonstaat); tenzij hij zijn activiteiten bijvoorbeeld effectief in Nederland uitoefent. Op grond van het Belgisch/Nederlands dubbelbelastingverdrag zijn die inkomsten dan normaal gezien in Nederland belastbaar. België moet zich in dit laatste geval onthouden van belastingheffing. Of toch bijna.

In de verdragen die België afsluit, komt in de regel immers een zogenaamd progressievoorbehoud voor. Dit wil zeggen dat België de betrokken inkomsten wel vrijstelt van Belgische belasting, maar zich het recht voorbehoudt om met deze inkomsten rekening te houden bij het bepalen van het progressief belastingtarief dat op de andere inkomsten van de belastingplichtige van toepassing is.

CIRKEL.

Op de regel dat de bezoldigingen voor activiteiten in loondienst (in de privé-sector) in principe belast worden in het verdragsland waar de activiteiten effectief uitgeoefend worden, bestaat nochtans ook weer een belangrijke uitzondering. Die staat bekend als de 183-dagen-regel. In twee woorden gezegd, komt die erop neer dat de belastingheffing opnieuw toekomt aan de woonstaat, zodra de tewerkstelling in het andere verdragsland van relatief korte duur is. Niet meer dan 183 dagen. Of in normale mensentaal, niet meer dan een half jaar.

Daarmee is de cirkel rond: bezoldigingen van werknemers (uit de privé-sector) zijn in principe belastbaar in de woonstaat (= hoofdregel); tenzij de activiteit in het andere verdragsland uitgeoefend wordt (= uitzondering op de hoofdregel); maar de bevoegdheid om de belasting te heffen keert terug naar de woonstaat als de tewerkstelling in dat andere verdragsland niet langer duurt dan een half jaar (= uitzondering op de uitzondering).

Deze laatste regel geldt evenwel slechts als aan enkele bijkomende voorwaarden voldaan is. Zo onder meer, dat de bezoldiging niet betaald wordt door bijvoorbeeld een werkgever die inwoner is van het land waar de activiteit uitgeoefend wordt.

Neem bijvoorbeeld een werknemer die rijksinwoner is van België en die in de loop van het jaar 100 dagen als werknemer activiteiten ontwikkelt in Nederland. Op het eerste gezicht voldoet hij aan de 183-dagen-regel en blijf hij bijgevolg belastbaar in België (de woonstaat). Maar dit is niet het geval zodra blijkt dat zijn loon bijvoorbeeld betaald wordt door een Nederlandse werkgever. Aangezien dan niet langer voldaan is aan de bijkomende voorwaarden, geldt de 183-dagen-regel niet meer, en keert men terug naar de voorgaande stap: de belastingheffing komt toe aan het verdragsland waar de activiteit uitgeoefend wordt. In het voorbeeld is dat Nederland.

GRENS.

Daarmee is het verhaal niet gedaan. Er bestaat immers nog een uitzondering. In de dubbelbelastingverdragen die België met Nederland, Frankrijk en Duitsland afgesloten heeft, komt een zogenaamde grensarbeidersregeling voor. Die houdt in dat de belastingheffing in principe toekomt aan de woonstaat, ook als de tewerkstelling in het andere verdragsland niet van korte duur is, en ook als de bezoldiging betaald wordt door een werkgever die in het andere verdragsland woont. De grote voorwaarde voor de toepassing van de grensarbeidersregeling is, dat men in de grensstreek van het ene verdragsland woont, en als loontrekkende werkzaam is in de grensstreek van het andere verdragsland.

Een Belgisch rijksinwoner die in Antwerpen woont (= Belgische grensstreek) en in Breda in loondienst werkt (= Nederlandse grensstreek), blijft in principe in België belastbaar. Idem voor iemand die bijvoorbeeld in Ieper woont (= Belgische grensstreek) en in Duinkerke in loondienst werkt (= Franse grensstreek). Hetzelfde geldt voor de talrijke Duitsers die in Eupen en omgeving wonen (= Belgische grensstreek) en in Aken en omgeving in loondienst werken (= Duitse grensstreek).

In het dubbelbelastingverdrag met het groothertogdom Luxemburg komt daarentegen geen grensarbeidersregeling voor. Wie in België woont en in Luxemburg werkt (en omgekeerd), valt bijgevolg onder de gewone regels (zie hoger).

PROBLEMEN.

De drie grensarbeidersregelingen (met Duitsland, Frankrijk en Nederland) veroorzaken ieder voor zich delicate toepassings- en interpretatieproblemen. Zo zal men zich herinneren dat de Belgische grensarbeiders in Nederland al jarenlang klagen over de financiële nadelen die zij ondervinden. Als werknemers in Nederland zijn zij immers in Nederland aan de socialezekerheidsreglementering onderworpen, terwijl zij als grensarbeiders in België belastbaar zijn. Enkele jaren geleden heeft men in Nederland een drastische verschuiving doorgevoerd van de fiscale naar de parafiscale druk: minder belasting, in ruil voor meer socialezekerheidsbijdragen. Met voor de Belgische grensarbeiders niets dan nadelige gevolgen. Zij kregen immers wel de factuur van de hogere socialezekerheidsbijdragen gepresenteerd; maar kregen in ruil daarvoor geen belastingvermindering, want voor hun belasting zijn zij afhankelijk van de Belgische fiscus.

De Belgische wetgever is vorig jaar wel over de brug gekomen met een financiële tegemoetkoming voor de Belgische grensarbeiders in Nederland. Maar die kan het opgelopen nadeel slechts gedeeltelijk verhelpen. De problemen blijven bestaan.

ONDERHANDELINGEN.

Dat laatste is blijkbaar ook het geval voor de grensarbeidersregelingen met Duitsland en Frankrijk. In zoverre zelfs dat de Belgische fiscus deze beide regelingen liefst zo snel mogelijk opgedoekt zou zien.

Met Duitsland is het bijna zover. Naar verluidt is onlangs afgesproken om de grensarbeidersregeling met Duitsland in principe af te schaffen. Maar die afschaffing loopt niet van een leien dakje. Zoals gezegd, wonen er in de Belgische Oostkantons immers nogal wat Duitsers die in de Duitse grenszone werken. Die worden nu in België belast. Duitsland heeft er bijgevolg belang bij de grensarbeidersregeling af te schaffen. De verloren Duitse zonen (en dochters) komen zodoende met hun belasting automatisch terug naar het Vaterland.

Maar voor de Belgische gemeenten waar deze talrijke Duitsers wonen, is dat een weinig aantrekkelijk vooruitzicht. De aanvullende gemeentebelasting gaat dan immers ook verloren. België is bijgevolg vragende partij om daarvoor een oplossing te zoeken. Maar of Duitsland daartoe bereid zal zijn, is nog zeer de vraag. Allicht is de werkelijke afschaffing van de grensarbeidersregeling dan ook niet voor morgen.

FRANKRIJK.

Problemen ook op het Belgisch/Franse grensarbeidersfront. In het kader van de onderhandelingen die moeten uitmonden in een herziening van het belastingverdrag met Frankrijk is het blijkbaar ook de uitdrukkelijke bedoeling om te sleutelen aan de bestaande grensarbeidersregeling. Maar de inzichten van de beide landen lopen naar verluidt sterk uiteen. België wil de grensarbeidersregeling liefst zo snel mogelijk afschaffen (omdat er veel Franse grensarbeiders in België werken en zij dus onder de bestaande regeling niet in België maar in Frankrijk worden belast), terwijl Frankrijk er hard op aandringt om de grensarbeidersregeling niet af te schaffen maar ze daarentegen nog uit te breiden (om nog meer Fransen die in België werken in Frankrijk te kunnen belasten). Een uitzichtloze situatie die allicht ook hier tot gevolg gaat hebben dat voorlopig alles bij het oude blijft.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content