Geen zomer na de lente

Zes eeuwen geleden poneerde de Arabische denker Ibn Khaldun de stelling dat de geschiedenis cyclisch voortschrijdt: een dynastie houdt het doorgaans drie generaties uit voor het verval intreedt. Tot een andere groep, die niet door het hof bedorven werd en beter samenhangt, naar voren treedt om een nieuwe dynastie te stichten. In zekere zin is het dat wat tijdens en na de Arabische Lente gebeurde.

De auteur is correspondent Midden-Oosten van The Economist.

De omvergeworpen regimes in Tunesië, Egypte, Jemen en Libië waren strikt genomen geen dynastieën. De autocratie in die landen (en eigenlijk van alle 22 leden van de Arabische Liga) kreeg ongeveer drie generaties geleden vorm, toen de meeste Arabische landen onafhankelijk werden en de olierijkdom begon binnen te stromen. De dichtstbevolkte Arabische staat, Egypte, diende als voorbeeld: de legerofficieren die in 1952 een coup pleegden, vestigden een autocratisch regime, in wezen een dynastie van medesoldaten die het tot 2011 uithield.

Hoewel tijdens de recente Arabische opstanden de volkswoede zich richtte op heersers als Moebarak en Khadaffi, was de onderliggende bedoeling vooral de dynastieën die ze vertegenwoordigden onderuit te halen. Verschillende regimes zijn al gevallen. Andere, zoals de regerende Al-Khalifa-familie van Bahrein en de door de Alawieten gedomineerde regering van Syrië, staan onder zware druk. Als de wet van Ibn Khaldun ook in 2013 geldt, dan mogen we nog wel wat revoluties verwachten.

Vooral Jordanië staat wankel in 2013. Koning Abdoellah II, die 51 wordt in januari, komt onder druk te staan om af te treden. Abdoellah mist de lichtvoetige charme waarmee zijn vader Hoessein het vijf, soms turbulente, decennia op de troon volhield. Zijn koninkrijk heeft ook niet het geld om de achterban te paaien, bij gebrek aan interessante grondstoffen. Koeweit, nog zo’n kleine, relatief stabiele monarchie met een traditie van gemanipuleerde parlementen, is in een net zo aanslepende crisis verwikkeld, minus de geldzorgen.

Misschien kunnen de heersende dynastieën in die landen een voorbeeld nemen aan de stoutmoedigheid van koning Mohammed VI van Marokko. Hij vaardigde in 2011 een nieuwe grondwet uit en liet een gematigd islamitische oppositie toe. Dat haalde de lont uit het kruitvat. Als zij niet iets gelijkaardigs ondernemen, gaan Koeweit en Jordanië een woelig 2013 tegemoet.

De veel meer autoritaire regeringen van Algerije en Saoedi-Arabië beloven al geruime tijd hervormingen. Hun schuchtere pogingen hebben vooralsnog de macht binnen de krappe dynastieke elites kunnen houden, of dat nu de duizenden Saoedische prinsen zijn of de generaals en apparatsjiks die de Algerijnse olierijkdom beheren. Beide hebben de roep om verandering kunnen afweren met grote kwakken sociale bestedingen, maar ze staan voor opvolgingsproblemen. De Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika is ziek en haalt misschien het einde van zijn derde ambtstermijn in 2014 niet. Koning Abdoellah van Saudi-Arabië is bijna 90. Zijn kroonprins Salman is ook al bijna 80 en in povere gezondheid. Aangezien de olieprijzen wellicht hoog blijven in 2013, dreigt voor geen van beide landen zware politieke onrust. Maar de combinatie van machtsvacuüms en chronische maatschappelijke problemen, vooral de hoge werkloosheid, wijzen op mogelijke instabiliteit.

Barsten

En wat met de landen die al beroering meegemaakt hebben? Volgens de inzichten van Ibn Khaldun groeit een opkomende dynastie typisch uit een stamgroep die recht uit de woestijn komt en gedreven wordt door een meer ‘authentieke’ versie van de islam. De krachten die tijdens de Arabische Lente boven water kwamen, lijken ver verwijderd van die omschrijving. Een gemeenschappelijk kenmerk, van Tunesië tot Jemen, was de afwezigheid van samenhangend leiderschap. Maar uit dat miasma is wel iets tevoorschijn gekomen dat Ibn Khaldun zou herkennen.

Islamisme en liberaal secularisme, de twee belangrijke opkomende tendensen in de Arabische wereld, werden allebei gekneed in de wildernis door despotische regimes. Maar islamitische groepen zoals de Moslimbroederschap in Egypte en de Ennahda-partij in Tunesië hebben blijk gegeven van een grotere asabiya, de term die Ibn Khaldun gebruikte voor groepssolidariteit of korpsgeest. Hun discipline en eenheid kwamen tot uiting in de postrevolutionaire verkiezingen, waarin beide partijen het twistzieke allegaartje van secularisten afstraften.

Dat wil niet zeggen dat de islamisten een hecht blok vormen of dat ze voorbestemd zijn om te regeren. Ze verloren in 2012 de verkiezingen in Libië. In Egypte en Tunesië zijn barsten ontstaan tussen de islamisten en de onbuigzame salafistische puriteinen en zelfs binnen elk van die groepen. In beide landen vormen de secularisten nu allianties. Niettemin blijven de islamisten het landschap domineren.

Eén aspect dat Ibn Khaldun niet voorzag, zijn de spanningen tussen sjiieten en soennieten. Die zijn opgelaaid toen de regeringen in Bahrein en Syrië bruut geweld en sectaire paniekzaaierij begonnen te gebruiken om de controle te behouden. Vooral de wrede burgeroorlog in Syrië dreigt de politiek in de omringende landen nog vele maanden, en misschien zelfs jaren, te verzieken. Welke opkomende ‘dynastie’ uiteindelijk ook het pleit wint, er blijft weinig koninkrijk over om te erven.

MAX RODENBECK

We mogen nog wel wat revoluties verwachten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content