Gedaan met dubbele vrijstelling van belasting

Veel van wat grootsprakerig ‘belastingplanning’ wordt genoemd, komt in feite neer op het zoeken van mazen in het belastingnet. Mazen die bijvoorbeeld toelaten bepaalde inkomsten die in principe belastbaar zijn, toch vrij te stellen van belasting. Dat leidt in de praktijk tot een ‘kat-en-muisspel’. Fiscale wetteksten zijn mensenwerk, en vertonen onvermijdelijk gebreken. Die worden dan handig uitgebuit, totdat de fiscus het ‘gat’ dicht. Waarna opnieuw gezocht wordt naar andere mazen, en het spel van meet af aan herbegint.

Een niveau waarop dit spel welig tiert, is dat van de ‘internationale’ fiscaliteit. Als iemand woont in land A en werkt in land B, heb je twee wetgevingen waarmee je rekening moet houden. Op zich zorgt dat zelden voor fiscaal plezier. Elke nationale fiscus heeft immers de neiging zoveel mogelijk belastinggeld te willen binnenhalen. De gelijktijdige toepassing van de wetgeving van verschillende landen, leidt meestal niet tot een belastingbesparing, maar houdt daarentegen systematisch het gevaar in van dubbele belasting.

Precies daarom hebben de meeste geciviliseerde landen verdragen afgesloten met het oog op het vermijden van dubbele belasting. In deze verdragen wordt bilateraal afgesproken welk van beide landen in welke omstandigheden recht heeft belasting te heffen. Aangezien België tot nader order ook een geciviliseerd land is, heeft het eveneens een uitgebreid netwerk van dubbelbelastingverdragen.

De dubbelbelastingverdragen verdelen de heffingsbevoegdheid. Als daarmee iets fout loopt, is de kans groot, dat een bepaald inkomen helemaal niet wordt belast.

Neem bijvoorbeeld het geval waarin een buitenlandse werknemer in België komt werken in opdracht van zijn buitenlandse werkgever die het daarvoor verschuldigde loon in het buitenland ten laste neemt. Volgens de Belgische interne wetgeving is hij dan toch in België belastbaar op voorwaarde dat zijn tewerkstelling in België een bepaalde minimumduur heeft. Deze voorwaarde is bedoeld om te vermijden dat al wie eventjes in België werkt, hier te lande belasting zou moeten betalen. Tot voor kort luidde het dat de tewerkstelling in België minstens 183 dagen moest duren ‘in de loop van het belastbaar tijdperk’.

Maar België kan slechts belasting heffen, als het dubbelbelastingverdrag ons land daartoe bevoegd verklaart. En daar wringt het schoentje soms.

Neem bijvoorbeeld het nieuwe dubbelbelastingverdrag met Nederland dat enkele jaren geleden van kracht werd. Dat zegt dat België in de gegeven omstandigheden effectief belasting mag heffen. Maar de voorwaarde waaronder het verdrag België heffingsbevoegd verklaart, klopte niet met de Belgische interne wetgeving. Volgens het verdrag is België – ogenschijnlijk zoals het interne recht het wou – heffingsbevoegd, zodra de tewerkstelling in België meer dan 183 dagen duurt. Maar de referentieperiode was niet dezelfde. Volgens het verdrag moet men nakijken of er een tewerkstelling van meer dan 183 dagen geweest is in ‘een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het belastbaar tijdperk’. Terwijl de vaderlandse wetgeving voorschreef dat er een tewerkstelling van meer dan 183 dagen moest zijn ‘in het belastbaar tijdperk’.

Neem bijvoorbeeld een Nederlander die de vijf laatste maanden van 2007 in opdracht van zijn Nederlandse werkgever in België werkte, en ook de eerste vijf maanden van 2008. Volgens het belastingverdrag met Nederland is België dan heffingsbevoegd. De betrokken werknemer werkt dan immers meer dan 183 dagen in België ‘binnen een tijdvak van twaalf maanden’. Maar België deed niets met die heffingsbevoegdheid, en kon daarmee ook niets doen. Overeenkomstig het interne recht kon de fiscus slechts belasting heffen als de tewerkstelling ‘in’ het belastbaar tijdperk de norm van 183 dagen overschreed. In het voorbeeld was dit niet het geval. De Nederlandse werknemer werkte ‘in’ 2007 slechts vijf maanden in België. Minder dan 183 dagen. En ‘in’ 2008 werkte hij ook slechts vijf maanden in België. Dus ook minder dan 183 dagen.

Het resultaat: Nederland onthoudt zich van belastingheffing, omdat het dubbelbelastingverdrag de heffingsbevoegdheid bij België legt. En ons land kan geen belasting heffen, omdat zijn interne wetgeving geen belastingheffing toelaat. In plaats van dubbele belasting, is er in dit geval dubbele vrijstelling van belasting.

Maar dat sprookje is inmiddels voorbij. Van de eindejaarswetten is gebruikgemaakt om de interne Belgische wetgeving aan te passen, zodat ons land in de gegeven omstandigheden – wat de toekomst betreft – alsnog belasting kan heffen. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content