Fout in de Koude Oorlog

Op 9 november 1989 tuimelde het IJzeren Gordijn naar omlaag. Vandaag, tien jaar later, ziet het sociaal-economisch landschap in Europa er helemaal anders uit. Niet alleen in Oost-Europa, waar het sprookje van het arbeidsparadijs doorprikt werd. In West-Europa herontdekt het sociaal-economisch beleid de waarde van de ‘onzichtbare hand’ van de vrije markt.

Toen de Muur pas gevallen was, werd verkondigd dat het tot een symbiose zou komen van de westerse markteconomie en het Oost-Europese socialisme. In de praktijk kwam er een ruk naar rechts, zowel op electoraal vlak als op het gebied van sociaal-economisch beleid. En dit zowel in West- als in Oost-Europa.

De voormalige sovjetsatellieten losten hun vaste baan rond het communisme en richtten zich kordaat op de democratie en de markteconomie. In West-Europa halveerde de achterban van de socialistische partijen in vergelijking met twintig jaar geleden.

Mede dankzij de versnippering van het politieke landschap die hieruit voortvloeit, dragen vandaag dertien van de vijftien landen van de Europese Unie merkwaardig genoeg socialistische partijen regeringsverantwoordelijkheid. De consequentie was dan wel dat de linkse partijen temidden van een electoraat dat opschoof naar rechts, water in hun wijn moesten doen en hun sociaal-economisch beleid moesten ombuigen naar rechts.

Boetekleed.

De loftrompet die ons sinds decennia ervan moest overtuigen dat het aan de andere kant van het IJzeren Gordijn sociaal en economisch zoveel beter ging dan hier, klonk plots vals. De val van de Muur maakte zichtbaar welke sociaal-economische puinhoop het Oost-Europese socialisme had achtergelaten. Zelfs een bij uitstek collectief goed, een schoon milieu, verging het onder het collectieve systeem slechter dan onder het kapitalistisme.

Dat men “fout was in de Koude Oorlog”, wordt door de West-Europese socialistische partijen niet van de daken geschreeuwd. Niemand wordt graag herinnerd aan zijn fouten uit het verleden. Belangrijker is dat men van zijn fouten leert. Daarom is het des te opmerkelijker dat de Britse en Duitse socialistische eerste ministers in hun gezamenlijk manifest “the third way/die neue Mitte” niet alleen de bakens uitzetten voor het sociaal-economisch beleid voor de toekomst. Ze bekennen ook openlijk hun ongelijk van vroeger. Onder de titel ” Learning from experience“, trekken Tony Blair en Gerhard Schröder zo ridderlijk het boetekleed aan, dat we u een beknopte samenvatting niet willen onthouden:

Het streven naar sociale rechtvaardigheid werd soms verward met het opleggen van gelijkheid van eindresultaat, waardoor de sociaal-democratie vereenzelvigd werd met gelijkvormigheid en middelmatigheid.

Sociale gemoedsrust werd afgemeten van de hoogte van de overheidsuitgaven, ongeacht de weerslag op de fiscale druk, de concurrentiekracht, de werkgelegenheid of de levensstandaard.

Door de onevenredige expansie van het overheidsbeslag en de bureaucratie, werd het evenwicht tussen het individuele en het collectieve verstoord.

Rechten wogen zwaarder dan plichten, hoewel het onmogelijk is alle plichten af te schuiven op de staat.

Men overdreef de mogelijkheid van de nationale regeringen om de economie te sturen en onderschatte het belang van het individu en de onderneming in het creëren van welvaart.

Klinkt raar, niet, deze woorden uit de mond van de socialisten Tony Blair en Gerhard Schröder? Over het algemeen zijn de sociaal-democraten niet zo vlijmscherp in hun analyse van het verleden. Gewoonlijk gaat er vlug zand over fouten of worden ze verhuld in een sausje van nieuwspraak, waarvan ‘actieve welvaartsstaat’ de Belgische variant is.

In de praktijk verloopt het nemen van de bocht niet zo scherp als Blair en Schröder in hun document uitstippelen. Schröder zelf zigzagt in zijn sociaal-economisch beleid al maanden van links naar rechts, een weerspiegeling van de politieke fracties waartussen hij gekneld zit. De Franse premier Lionel Jospin, die niet inging op de uitnodiging het manifest mee te ondertekenen, zwalpt al evenzeer. De ene dag wordt opgeroepen tot modernisering, de volgende dag treedt de staat nog even dirigistisch op als weleer. De arbeidstijd werd onder druk verlaagd tot 35 uur, en om de pil te vergulden, betaalt de staat de factuur in de vorm van lagere sociale bijdragen.

België.

In België gaven de socialistische partijen de voorbije jaren in de rooms-rode coalities al een voorzichtige koerswending te zien. Het is te vroeg om uit te maken hoever in het disparate blauw-rood-groen die lijn zal worden doorgetrokken, maar men kan aannemen dat de bocht die rood al heeft gemaakt of nog zal maken, niet zo afgetekend zal zijn als die van New Labour of van de Nederlandse polder-socialisten.

Ook op dat vlak evolueert Europa tegen verschillende snelheden. Hoe dan ook, en dat is een constante, er wordt langzaam maar zeker puin geruimd in de erfenis van het verleden. Het besef niet meer terug te kunnen naar het laxistische budgettaire beleid, is in Europese socialistische kringen een verworvenheid. Men kan zich inderdaad moeilijk voorstellen dat er in het jaar 2000 nog stemmen zouden opgaan voor een hoge ‘deficit spending’ om zo de economie op te peppen. Daarvoor waren, zeker in België, de blaren waarop men moest zitten, te pijnlijk.

Op andere punten is het moeilijker de socialistische neuzen in dezelfde windrichting te plaatsen. Dat de belastingen te hoog zijn, is nog geen gemeengoed, al zijn de pleidooien om de fiscale druk nog te verhogen zo goed als uitgestorven. Dat de werkgelegenheid gediend is met een matige loonontwikkeling wordt niet langer resoluut ontkend. De vaststelling dat we te hard van stapel zijn gelopen met het verkorten van de werkweek en het verlagen van de pensioenleeftijd, roept nog de meeste weerstand op. Blijkbaar heeft de nieuwe flinksigheid een rijpingstijd nodig. En niet telkens is er als deus ex machina een euro voorhanden, zoals gebeurde met de terugkeer naar de begrotingsorthodoxie.

JERRY VAN WATERSCHOOT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content