Exit belasting op uitgaven

Van de verhoopte meeropbrengst die de fiscus twee jaar geleden bij de rechtspersonen- belasting dacht te halen, blijft geen frank meer over.

In België kent men – op het gebied van de inkomstenbelastingen – vier grote categorieën: de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners. De rechtspersonenbelasting treft alle in België residerende rechtspersonen die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen.

Rechtspersonen zijn entiteiten aan wie de rechtspersoonlijkheid is toegekend. Dit wil zeggen dat zij – ondanks hun gebrek aan fysiek bestaan – juridisch geacht worden een afzonderlijke persoon te zijn die een eigen bestaan leidt, zelf contracten kan afsluiten, in rechte kan worden aangesproken enzovoort. Een naamloze vennootschap bijvoorbeeld is weliswaar slechts een papieren constructie, maar zij is een rechtspersoon. De Belgische Staat bijvoorbeeld is ook een rechtspersoon. Een vzw evenzeer. Een oudervereniging die bijvoorbeeld niet de vorm van een vzw heeft aangenomen, is daarentegen geen rechtspersoon, maar een feitelijke verzameling van natuurlijke personen, mensen van vlees en bloed.

BREEKPUNT.

Rechtspersonen die inwoner zijn van België, zijn ofwel aan de vennootschapsbelasting ofwel aan de rechtspersonenbelasting onderworpen. Het breekpunt ligt bij de activiteit die de rechtspersoon ontwikkelt: zodra een rechtspersoon een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard, valt hij onder toepassing van de vennootschapsbelasting. Rechtspersonen die zich niet met dergelijke activiteiten bezighouden, vallen onder toepassing van de rechtspersonenbelasting. Waarmee meteen is aangeduid dat de vorm van de rechtspersoon niet doorslaggevend is. Het feit dat een vereniging de vorm heeft aangenomen van een vzw, betekent dus niet noodzakelijk dat zij onder toepassing valt van de rechtspersonenbelasting. Zodra blijkt dat de vzw eigenlijk een onderneming exploiteert of zich inlaat met winstgevende verrichtingen, valt zij automatisch onder toepassing van de vennootschapsbelasting.

GRIJS.

Zij het dat er tussen de vennootschaps- en de rechtspersonenbelasting wel een grijze zone bestaat: het is niet omdat een vzw eens iets verkoopt dat zij zonder meer naar de vennootschapsbelasting verhuist. In het Wetboek van de inkomstenbelastingen is immers een aantal bepalingen en criteria opgenomen op grond waarvan sommige entiteiten nu eens bij de vennootschapsbelasting, dan weer bij de rechtspersonenbelasting worden ingedeeld, en op grond waarvan een aantal verrichtingen van vzw’s en andere onbaatzuchtige rechtspersonen niet als verrichtingen van winstgevende aard worden beschouwd (waardoor zij alsnog onder toepassing blijven van de rechtspersonenbelasting).

CATEGORIE.

Binnen de rechtspersonen die onder toepassing vallen van de rechtspersonenbelasting, zijn er drie grote categorieën. De eerste groep wordt gevormd door een aantal staatsrechtelijke entiteiten: de Belgische Staat zelf, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de OCMW’s en de openbare kerkelijke instellingen (zoals de kerkfabrieken).

De tweede groep wordt gevormd door een aantal publieke ondernemingen die door de wet uitdrukkelijk aan de toepassing van de vennootschapsbelasting zijn onttrokken (cf. de ondernemingen opgesomd in artikel 180 van het Wetboek). De intercommunales behoren daartoe. Hetzelfde geldt voor de havens van Antwerpen, Zeebrugge, Brussel, enzovoort, de Nationale Loterij, een aantal openbare vervoersmaatschappijen, de openbare waterzuiveringsmaatschappijen, de effectenbeursvennootschappen, en nog enkele andere met name genoemde ondernemingen. We noemen ze hierna, de groep van de publieke ondernemingen.

De derde categorie, is een restcategorie: zij omvat alle rechtspersonen die onder toepassing vallen van de rechtspersonenbelasting en die niet behoren tot de twee hierboven genoemde groepen. De populatie van deze restcategorie bestaat uit scholen, ziekenhuizen, sociale secretariaten, enzovoort, naast de talrijke (andere) vzw’s die onbaatzuchtig opereren in de socio-culturele sector.

STREEP.

Midden 1996 liet de fiscus zijn oog vallen op deze (derde) restcategorie en op de (tweede) categorie van de publieke ondernemingen. Het was hem immers niet ontgaan dat entiteiten die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, fiscaal een streep vóór hebben op rechtspersonen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Een naamloze vennootschap die haar bestuurders met een bedrijfswagen laat rijden, kan een deel van de autokosten fiscaal niet in aftrek brengen. Een bvba die bij monde van haar zaakvoerder “op restaurant gaat”, kan een deel van de restaurantkosten ook niet in aftrek brengen. In de personen- en vennootschapsbelasting geldt immers sinds verschillende jaren een aftrekbeperking: autokosten zijn in de regel slechts tot 75% aftrekbaar; restaurant- en receptiekosten zijn slechts voor de helft aftrekbaar; kosten van niet-specifieke beroepskleding zijn helemaal niet aftrekbaar; idem voor geldboeten enzovoort.

Een vzw die aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen, ondervindt daarentegen geen enkel fiscaal nadeel als zij een wagen ter beschikking stelt van haar bestuursleden of medewerkers. En wanneer de raad van bestuur van bijvoorbeeld een ziekenhuis (dat aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen) ter afsluiting van het werkjaar eens lekker gaat tafelen, dan heeft dat op het niveau van de rechtspersoon normaal gezien ook geen fiscale consequenties.

RESULTAAT.

Rechtspersonen die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, zijn immers slechts op een beperkt aantal elementen belastbaar; en in geen geval op de eventuele inkomsten die zij uit hun activiteiten behalen. Anders gezegd, er is geen fiscaal resultaat waarvan kosten afgetrokken zouden kunnen worden. De beperkte aftrekbaarheid van sommige kosten (restaurantkosten, autokosten, enzovoort) heeft bijgevolg in de sfeer van de rechtspersonenbelasting geen effect.

Als men in de rechtspersonenbelasting aan bepaalde uitgaven wel een fiscaal staartje wil breien, moet men derhalve anders tewerkgaan. Vandaar dat in 1996 in hoofde van de fiscus de idee rijpte om de rechtspersonen van de tweede en de derde categorie (de publieke ondernemingen en de restcategorie) een bijzondere belasting te laten betalen op het deel van hun uitgaven dat in hoofde van gewone vennootschappen niet aftrekbaar is. Een vzw tafelt bijvoorbeeld voor 10.000 frank. Als een vennootschap hetzelfde doet, is 5000 frank (aftrekbeperking tot de helft) niet aftrekbaar. De idee was bijgevolg om de vzw in het voorbeeld voortaan te onderwerpen aan een bijzondere belasting (van 39%) op dezelfde 5000 frank.

STORM.

Maar die plannen zorgden vooral bij de rechtspersonen van de restcategorie (in hoofdzaak vzw’s) voor een (terechte) storm van protest. Veel vzw’s hebben het niet breed, moeten dikwijls een beroep doen op onbezoldigde vrijwilligers, en zouden nu belasting moeten betalen, telkens zij een pilsje offreren (receptiekosten) of met hun vrijwilligers eens een hamburgertent frequenteren (restaurantkosten)…

Het protest had resultaat: de maatregel werd geschrapt. Maar het geld moet van ergens komen. En dus behield de fiscus de geplande belasting ten aanzien van de publieke ondernemingen van de tweede categorie (intercommunales, havens, enzovoort). Zij moesten voortaan wel 39% belasting betalen op 50% van hun restaurantkosten, 25% van hun autokosten, 50% van hun receptiekosten, enzovoort.

ARBITRAGEHOF.

Maar publieke ondernemingen zijn geen kleine jongens. Zij beschikken over juridische diensten en fondsen. En dus legden zij zich niet voetstoots bij deze belasting neer. Zij trokken naar het Arbitragehof. De belasting is discriminerend, zo kloegen zij. Vennootschappen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, ondervinden weliswaar ook fiscaal nadeel als zij bijvoorbeeld restaurant- of receptiekosten of autokosten maken; maar dat geldt bij hen alleen als zij fiscale winst maken. Niet als zij met verlies werken: de aftrekbeperking kan dan alleen tot gevolg hebben dat dit verlies wat kleiner wordt; maar zolang het fiscaal resultaat niet boven het nulpunt uitstijgt, betalen zij geen belasting.

In de rechtspersonenbelasting is er geen fiscaal exploitatieresultaat: geen winst of verlies; wel de nieuwe belasting die verschuldigd is op een deel van de uitgaven (restaurant, auto’s, enzovoort). En die dus ook verschuldigd is als de betrokken rechtspersoon diep in de rode cijfers zit.

Het Arbitragehof gaf de klagers gelijk: de nieuwe belasting discrimineert de publieke ondernemingen die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen. Zij wordt derhalve vernietigd (arrest van 16 december 1998). Voor de fiscus zit er niets anders op dan elders op zoek te gaan naar geld.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content