Europa tot aan de Oeral

Wie krijgt de grootste schok te verduren: de tien landen die zich in 2003 zullen voorbereiden op hun EU-toetreding, of de vijftien die ze zullen moeten opvangen?

De vijfde uitbreiding van de Europese Unie zal veruit de grootste zijn: Polen, Hongarije, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, de drie Baltische staten, Cyprus en Malta. En het zal ook de moeilijkst verteerbare zijn omdat de werking van de EU diepgaand zal veranderen.

De toetreding van de tien landen zal de bevolking van de EU met een vijfde doen toenemen, de geografische oppervlakte met een kwart, het bruto binnenlands product (BBP) daarentegen slechts met minder dan een twintigste. Behalve Malta, Cyprus en Slovenië hebben de kandidaat-lidstaten een BBP per hoofd tussen 16% en 26% van het EU-gemiddelde. Relatief gezien zijn zij aanzienlijk armer dan Portugal toen dat land in 1986 toetrad. De steun van Brussel zal uiteindelijk eerder naar het oosten dan naar het zuiden vloeien.

Unie tot stilstand

Alle kandidaat-lidstaten, behalve Polen, zijn niet alleen arm, maar ook klein. En dat baart de grotere lidstaten, die traditioneel de bovenhand hadden bij het nemen van belangrijke EU-beslissingen, zorgen.

Het grootste probleem heeft echter te maken met getallen. De huidige Unie van vijftien kan amper lichtvoetig worden genoemd. Voeg daar nog eens tien landen bij, elk met hun eigen belangen en behoeftes, en de EU zou wel eens tot stilstand kunnen komen.

Het gebrek aan voorbereiding is opmerkelijk, gezien de omvang van de toekomstige uitdaging. In plaats van het hoofd te bieden aan de behoefte om de instellingen en de begrotingen van de EU te hervormen, hebben de Europese leiders vooral hun kop in het zand gestoken. De kandidaat-lidstaten zouden wel eens kunnen denken dat na een decennium van pijnlijke economische overgang en vermoeiende onderhandelingen het grootste gedeelte van het zware werk al achter de rug is. Eigenlijk is het pas begonnen. Toegegeven, de acht Oost-Europese regeringen hebben gezwoegd om een stapel EU-regels en -normen over te nemen. Zij hebben hun op sterven na dode staatseconomieën getransformeerd in functionerende marktsystemen en stabiele instellingen gecreëerd. Maar zij hebben nog niet bewezen dat zij de concurrentie in een interne markt van 25 naties kunnen overleven.

De vakjes van de Europese Commissie aanduiden is één zaak. De regels toepassen is iets helemaal anders. Of de tien kandidaat-lidstaten in 2003 de hervormingen zullen doordrukken of zullen afzwakken, zal veel zeggen over hoe zij zich zullen gedragen zodra zij werkelijk deel uitmaken van de club.

Terwijl de Oost-Europeanen al veel opofferingen hebben gedaan, hebben de vijftien huidige lidstaten er tot dusver geen enkele gedaan. In de eerste drie jaar zullen de nieuwe jongens een bescheiden pot geld moeten delen die oorspronkelijk bedoeld was voor slechts zes landen. De echt moeilijke beslissingen – over budgettaire bijdragen en ontvangsten in de vorm van landbouwsubsidies en regionale ontwikkelingspremies – zullen pas in 2006 worden genomen.

De EU heeft zich ook niet gehaast om haar eigen werkmethode aan te passen om de uitbreiding aan te kunnen. Nu moet de Conventie, onder het voorzitterschap van de voormalige Franse president Valéry Giscard d’Estaing, een plan bedenken in 2003. Vervolgens moet het worden goedgekeurd door de nationale overheden. Daardoor zal de Conventie waarschijnlijk niet met een revolutionair plan voor een Verenigde Staten van Europa op de proppen komen.

Maar er zal wel een grondwet komen. De Europese instellingen zouden meer macht krijgen om problemen zoals internationale misdaad aan te pakken. Meer beslissingen zullen worden onderworpen aan een meerderheidsstemming – wat essentieel is als de 25 lidstaten beslissingen willen nemen. Maar de nationale overheden zullen baas blijven over de Unie, vooral als het gaat over sleutelkwesties zoals buitenlands beleid en defensie.

Vergissing van formaat

De EU-leiders zijn niet alleen in de war over hoe hecht zij zich moeten verenigen. Zij hebben ook nog geen beslissing getroffen hoe ver de Unie moet gaan. Ambiguïteit over de buitengrenzen van Europa heeft de EU geholpen om de omgeving te stabiliseren. Maar de ambiguïteit is snel een bron van instabiliteit aan het worden.

De EU moet bijvoorbeeld een beslissing nemen in verband met Turkije. Veel Europeanen vinden dat een Unie met het islamitische Turkije – een Unie die zich uitstrekt tot de grenzen van Irak, Iran en Syrië – een EU zonder betekenis is. Maar Turkije kan niet genegeerd worden. Als de EU-leiders niet bereid zijn Ankara volledig lidmaatschap te bieden, dan zouden zij misschien vormen van geassocieerd lidmaatschap moeten uitdokteren die Turkije – en Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne – een betere toegang tot de Europese markten en een grotere rol in het Europese buitenlands beleid verlenen.

In ieder geval moeten de nationale parlementen van de vijftien lidstaten in 2003 de toetreding van elke kandidaat-lidstaat ratificeren. Hoewel er veel twijfel bestaat, is er geen enkele regering die haar veto over de uitbreiding wil uitspreken. De kandidaat-lidstaten moeten de idee van lidmaatschap ook verkopen aan hun eigen burgers. Zij zullen allemaal de voorwaarden van toetreding onderwerpen aan een referendum. Voor de acht Oost-Europese kandidaten zou de verwerping van lidmaatschap een vergissing van formaat zijn, waardoor hun verbintenis tot democratie, markteconomie en vriendelijke interactie met hun buren in vraag gesteld zou worden. Verwerping zou ook een streep door de rekening van de EU zijn. De kandidaat-lidstaten kunnen alleen op Brussel rekenen.

Ben Hall [{ssquf}]

De auteur is commentaarschrijver van Financial Times.

(2003)

In 2003 moeten de nationale parlementen van de vijftien lidstaten de toetreding van elke kandidaat-lidstaat ratificeren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content