ETEN TEGEN DE RECESSIE

Levensgenieters zijn weldoeners

Het is de laatste dag van het jaar 1997. De viswinkel op de hoek van de Herenstraat is afgeladen vol, de klanten staan in vier rijen. Vader en zoon visboer komen handen te kort. De gepelde garnalen, de grote gamba’s en de sneetjes gerookte zalm gaan met tientallen tegelijk over de toonbank. Dit wordt de jaarwisseling van het lekkere eten met vis op het menu, voor de verandering. De volgende klant heeft twee kreeften besteld. Vader visboer vertelt de zoon waar de doos staat : gewikkeld in dik nat krantenpapier zitten twee hele grote, zwarte kreeften, de scharen vastgebonden. Ze bewegen nog, hun sprieten gaan angstig heen en weer. De klanten kijken wat ontzet, het wordt stil. Een collectief schuldgevoel gaat door de winkel. Iemand zegt smalend dat hun motor nog aanstaat. Een compleet verkeerde opmerking.

Er is tijdens het jaareinde heel wat gekocht. In de winkelstraten vertilt de gewone man zich aan luxe en lekkers. Het zijn gouden dagen voor de detailhandel, schrijven de kranten. Weekbladen beweren in hun dubbel zo dikke eindejaarsbespiegelingen dat genieten weer mag en ze vertellen hoe het moet. In zijn jaaroverzicht over de belangrijkste ontwikkelingen in 1997 besteedt Newsweek twee pagina’s aan “fusion cookery”, een combinatie van oosters koken met een westerse smaak. Bij gebrek aan een hogere waarde zoekt de moderne mens zijn heil in kreeft thermidor.

MEER WERK.

Dat er hier zoveel gegeten wordt, terwijl elders mensen sterven van de honger is natuurlijk wrang. Toch is het goed voor de economie, voert men verontschuldigend aan. Meer besteden betekent immers : meer werk. Levensgenieters zijn dus eigenlijk weldoeners, bisque d’homard is een middel tegen werkloosheid en champagne bevordert de economische groei. Waarom zich nog schuldig voelen bij een zesgangendiner als dat toch leidt tot meer werk ?

Consumeren bevordert de werkgelegenheid, dat klopt. Macro-economische bespiegelingen van overheidsinstanties en internationale instellingen bejubelen vaak het stimulerende effect van de consumptieve bestedingen van huishoudens op de groei van de economie. Maar het effect van veel verteren is beperkt en ook sparen is noodzakelijk. Consumeren heeft trouwens vooral een kortetermijneffect, terwijl sparen gunstig is voor de lange termijn. Meer consumeren is dan ook goed wanneer het slecht gaat. We kunnen ons desnoods uit een recessie eten. Maar meer besteden in een sterk groeiende economie (zoals nu) heeft nauwelijks effect. Het leidt eerder tot hogere prijzen dan tot meer werk.

KEYNES.

Hoe meer consumeren kan leiden tot meer werk, bedacht de Britse econoom John Maynard Keynes. Tijdens de crisis van de jaren dertig werd hij beroemd met zijn boek, dat oplossingen voorstelde voor de werkloosheid. Een van zijn voorstellen was het stimuleren van de consumptie en dat gebeurt in verschillende rondes. Een eerste ronde wordt bijvoorbeeld op gang gebracht door een lastenverlichting. Stel dat we de basisaftrek in de inkomstenbelastingen verhogen en dat iedereen bijvoorbeeld twintigduizend frank meer mag aftrekken op het belastingbiljet (dat mag in Nederland waar vanaf 1998 de basisaftrek met ruim duizend gulden wordt verhoogd). Dat betekent dat iedereen meer kan besteden. Met dat extra geld kopen we meer bij de visboer en de groenteboer. Omdat die bijgevolg meer verkopen, verdienen ze op hun beurt ook meer. In de tweede ronde kopen zij een nieuwe auto of een paard voor hun dochter, wat dan weer de autohandelaars en de paardenverkopers extra inkomsten oplevert. In de derde ronde besteden autohandelaars en paardenverkopers meer. En dat gaat zo maar door. Door niets gehinderd veroorzaakt de eerste bestedingsimpuls een keten van extra bestedingen, en dat ronde na ronde. Wat mensen extra kopen moet ook extra worden geproduceerd En dat levert : extra werk.

GRENZEN.

Keynes noemde het verschijnsel de spaarparadox. Het heeft geen zin om zuinig te zijn en te sparen, het is veel beter om met oudejaar, met Pasen, Pinksteren enzovoort het geld te laten rollen, stelde hij. Intussen denken we daar al veel genuanceerder over. Ten eerste kan een economie niet eindeloos expanderen zoals de bestedingsketen dat beschrijft. Op een bepaald moment stoten we tegen een aantal grenzen aan : of er zijn onvoldoende vakmensen, of de Noordzee telt niet genoeg garnalen. In een goed draaiende economie kan er trouwens niet veel extra’s bij. Lang voor de grenzen zijn bereikt, gaan de prijzen stijgen en dat heeft als gevolg : inflatie en ellende. Ten tweede is de spaarparadox een uiting van een kortetermijndenken. Er moet ook geïnvesteerd worden. Landen die veel sparen zijn landen die hard groeien. Als we alleen maar potverteren en niet investeren in nieuwe machines dan houdt het op een bepaald moment gewoon op. Om te investeren, moeten we sparen en dus minder consumeren.

Toen hij de kreeften terug in het krantenpapier wikkelde, zei de visboer : “Je moet ze wel met de kop eerst in het kokende water stoppen, hoor ! Zal je daarop letten ?” Een nuttig, beschaafd en ook rustgevend advies waarmee hij ook het schuldgevoel van zijn klanten verlichtte. Het hielp een beetje. Niet veel. Net zo weinig als het extra werk dat door de vele oudejaarsdiners wordt teweeggebracht. Maar dat mag het plezier niet bederven.

JULES THEEUWES

Dr. Jules Theeuwes is hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content