ERFGENAAM EEN ZWARE STIEL

Gérald Frère praat nooit met de pers. Voor een keer maakt de erfgenaam van Albert Frère een uitzondering. Portret van een zoon die maar niet uit de schaduw van zijn vader geraakt. Als hij dat al zou willen, natuurlijk.

Hij is discreet, bescheiden en ziet er bedrieglijk na-ief uit. Gérald Frère, de 58-jarige erfgenaam van het Frère-imperium, leidt een goed afgeschermd leven in Gerpinnes, de welgestelde, groene randgemeente van Charleroi. Daar bevindt zich ook het zenuwcentrum van de familiale constructie, die 2 tot 3 miljard euro waard is. Maar zijn onzichtbaarheid is schijn; iedereen die wat te betekenen heeft in de zakenkringen van Brussel, Parijs of Montréal heeft ooit wel eens zijn pad gekruist.

“Ik ben een heel eenvoudige kerel.” Gérald Frère, fijn snorretje en fijn brilmontuur, is niet bepaald spraakzaam. Hij is gekleed als een jachtopziener op zijn zondags: das, vest en pochetje bij een kostuum in zware stof. Zijn werkkamer is bescheiden van omvang, zeker in vergelijking met die van zijn vader Albert die ernaast ligt. Oude lederen zetels, een Engels bureau, de zoon moet duidelijk niets hebben van het modernisme dat de meeste kantoren veroverd heeft, waar het wemelt van de Vasarely’s en de Matisses. Ook geen Bloomberg- of Reuters-scherm op de schrijftafel, maar een verrekijker waarmee hij het omliggende woud kan afspeuren en een dikke encyclopedie van het landelijke leven.

Gérald Frère houdt van de buiten. Hij heeft 100 ha op zijn nabijgelegen eigendom voorbehouden voor de teelt van tarwe, maïs en bieten. Als gedreven gelegenheidsboer schrikt hij er niet voor terug de laarzen aan te trekken en op zijn tractor, een John Deere, te springen. Zijn voorliefde voor de landbouw wordt enkel overtroffen door zijn passie voor paarden. Zijn Brusselse volbloedstal heeft hij weliswaar opgegeven, maar elk weekend maakt hij, mooi weer of niet, nog lange wandelingen te paard in de lanen van zijn bos. Hij houdt ook van jagen, alleen kan hij zich wegens gehoorproblemen niet meer overgeven aan die hartstocht.

“Hij is hij en ik ben ik”

Een praktijkgerichte financier met een rurale inborst dus, maar vergis u niet in zijn goedige voorkomen. Hij bekleedt tal van sleutelposities in het familie-imperium dat 17 tot 18 miljard euro beheert. “We nemen onze beslissingen in overleg”, legt Gérald uit, die veel meer betrokken is bij het reilen en zeilen van de groep dan zijn halfzuster Ségolène.

Op het domein van Gérald in Gerpinnes zitten we op de buiten. Dat heeft weinig uitstaans met de City of La Défense, waar trossen financiële jongelui in streepjespakken druk doende zijn. De Frères daarentegen werken in team. Gilles Samyn, gelegenheidsdocent aan de universiteit en een geduchte financier, is altijd van de partij, evenals Thierry De Rudder, de schoonbroer van Gérald. De deftig ogende en zwijgzame Samyn en de diplomatieke en wellevende De Rudder behoren al geruime tijd tot de kern van het Frère-systeem. Ze vullen elkaar aan, beloeren elkaar, wedijveren met elkaar en gaan ook geregeld met elkaar in de clinch. Maar het loopt nooit uit de hand, want altijd is er wel Albert die de strijd beslecht.

“Hij is hij en ik ben ik”, zegt Gérald regelmatig. Het zou nooit in het hoofd van de zoon opkomen om zich te vergelijken met de man die hij tegenover zijn bezoekers eerbiedig ‘monsieur Frère’ noemt. Albert houdt van golf, jagen, lekker eten, oude wijn en rondzwalken tussen zijn ver-blijfplaatsen in Knokke, Courchevel, Marrakech, Saint-Tropez enzovoort. Gérald, daarentegen, is een huismus. “Ik ben mijn vader maar een keer gaan bezoeken in Marrakech. Omdat het slecht weer was, heb ik drie dagen doorgebracht in een hamam en dat was het dan.”

De vader heeft een appartement aan de Avenue Foch in Parijs, waar hij regelmatig mensen ontvangt, en niet zomaar om het even wie. Gérald doet de Franse hoofdstad aan als een wervelwind en strijkt dan doorgaans neer in het Crillon. In tegenstelling tot zijn vader schuwt de zoon de ‘dîners en ville’, tenzij hij ze echt belangrijk vindt voor zijn zaken. Als hij niet in een boek over de geschiedenis van Frankrijk duikt (hij is verzot op de periode gaande van Hendrik II tot Lodewijk XIII), ontvangt hij kameraden bij hem in Gerpinnes. Maar dan is alles wel nauwkeurig geregeld: aankomen doe je om 19 u. 30, en om 22 u. worden de lichten gedoofd. Sinds hij dertig was, drinkt Gérald geen druppel wijn meer, omdat hij tijdens zijn studententijd in Brussel iets te veel ‘aan de rol’ is geweest. “Ik had voor rechten gekozen, maar mijn vader heeft daar economie bijgedaan.” Albert verliest dan ook nooit het noorden.

“Je zult doen wat ik zeg, mijn zoon”

Gérald houdt aan zijn jeugd niet alleen goede herinneringen over. Toen hij elf was, stuurde zijn vader hem naar Zwitserland, naar het zeer selecte Lycée du Rosay aan het meer van Genève. Daar kon de jonge Gérald optrekken met de telgen van de grote families van deze wereld – zijn vader heeft altijd vast geloofd in de doeltreffendheid van netwerken in de zakenwereld. Een Engelsman en een Amerikaan waren zijn kamergenoten. In Zwitserland werd Gérald behandeld als een lord. “Het was het Ritz”, getuigt hij. Hij herinnert zich nog de bediende die een voorliefde had voor de lokale witte wijn en die de voetbalschoenen schoonmaakte na de wedstrijd. Hij herinnert zich ook dat zijn bed elke dag opgemaakt werd, behalve op zondag. Maar wat hij zich vooral herinnert, is dat hij van thuis weggerukt was en dat zijn vader en moeder veel te ver weg waren, ondanks de bezoekjes die ze hem brachten.

“Gelukkig heeft mijn vader het toen in zijn hoofd gehaald om van mij een ingenieur te maken. Hij heeft me teruggehaald naar België en me in een pensionaat in Chimay gestopt.” Daar had de dienst meer weg van een Formule 1-hotel, maar de toen vijftienjarige Gérald fleurde er wel op. Elk weekend kwam hij naar huis. Wiskunde was niet zijn sterkste punt, en hij besefte dan ook al gauw dat hij niet de ingenieur zou worden die de staalfabrieken zou leiden die zijn vader toen bezat. Staal is de basis van het fortuin van de Frères. In het hoofdkantoor van de NPM wordt daaraan herinnerd door schilderijen van rokende schoorstenen en stapels schroot. Maar als scholier sloeg Gérald geen gensters. Tot wanhoop van zijn vader.

Op een dag dreigde hij ermee zijn zoon tijdens de kerstvakantie naar de fabriek te sturen als die weer eens met slechte cijfers thuiskwam. En zo geschiedde. Alleen had de vader niet verwacht dat hij ook slachtoffer zou worden van die straf. Hij moest elke morgen om 5 uur uit bed om zijn zoon naar het werk te brengen. Stel u de gezichten van de arbeiders voor toen ze de gelegenheidsleerjongen zagen aankomen in de Bentley die door zijn papa bestuurd werd… Om 14 uur kwam de chauffeur de ongewone werknemer weer ophalen. Na een week besloot de vader de sanctie op te heffen, zodat hij ook wat later kon opstaan. “Nee, nee…”, heeft de zoon toen gezegd. “We moeten tot het einde doorgaan.” Veertig jaar later lacht Gérald nog altijd kostelijk met die anekdote, die hij traag, zeer traag debiteert, elke lettergreep afzonderlijk en met een accent om te snijden. “Kijk, dat is een goede burgerlijke opvoeding, op de wijze van jij zult doen wat ik zeg, mijn zoon.

“Je zult je plan wel trekken”

Gérald stapte al vrij vroeg – hij was 21 – de groep binnen, maar niet bepaald langs de voordeur… Nadat hij een tijdje op de boekhouding gezeten had, werd hij overgeplaatst naar de dienst beursverrichtingen. Daar leerde hij al doende. Wat ging er al die jaren om in het hoofd van de erfgenaam die stilaan de ladder beklom door allerlei bestuurdersfuncties te verzamelen? Misschien niets. Voor de weinig ambitieuze jongeman waren het tenslotte zorgeloze jaren. Tot op een dag…

“Ik herinner het mij nog goed”, zegt Gérald, die een olifantengeheugen heeft. “Het gebeurde op 20 november 1992 in een restaurant in de buurt van de Place Victor Hugo in Parijs.” Die dag lunchten zijn vader en hij met Paul Desmarais senior en junior, sinds mensenheugenis hun bondgenoten in Quebec. “Je zou wat afstand moeten nemen”, wierp vader Desmarais Albert Frère voor de voeten, “en de dagelijkse leiding afstaan aan uw zoon. Ik heb dat al voor de mijne gedaan, jij zou dat ook moeten doen.” Tot ontsteltenis van Gérald gaf zijn vader het snedige antwoord: “Maar dat ga ik ook doen! Als u ermee akkoord gaat, zal Gérald mij vanaf 1 januari aanstaande vervangen aan het hoofd van het directiecomité van GBL.”

De zoon is ook vandaag nog niet helemaal bekomen van de verrassing en hij weet nog altijd niet of het om opgezet spel dan wel om improvisatie ging. “GBL”, benadrukt hij, “is niet niks. Het is het vlaggenschip van de groep. Ik was toen 41 en dat viel me allemaal zomaar op de nek.” Bij het buitenkomen van het restaurant vroeg de hoogst verontruste zoon aan zijn vader of hij wel opgewassen zou zijn tegen die taak. “Hoe moet ik het aan boord leggen?”, vroeg hij zich verontrust af. “Je zult je plan wel trekken, doe maar zoals ik gedaan heb”, kreeg hij als antwoord. “Dat heeft me toen veel geholpen”, monkelt hij nu nog.

Enkele weken later installeerde de nieuwkomer zich aan de Marnixlaan in Brussel, de hoofdzetel van GBL. Daar wachtte hem meteen een verrassing. In zijn kantoor zag hij een schitterend Brussels wandtapijt hangen dat een matroos voorstelt die zich wanhopig vastklampt aan de mast van een zinkend schip. “Dat was een schok voor mij. ‘Goeie God, als dat maar geen voorteken is’, heb ik toen tegen mezelf gezegd. Ik heb navraag gedaan of dat tapijt daar altijd al gehangen had of speciaal te mijner intentie binnengebracht was.” Het hing er al een tijdje. En hij heeft het ook gehouden, maar later heeft hij het niet meegenomen. “Ik zal het gezicht van die arme matroos nooit vergeten”, lacht hij.

“De dolfijn werd een potvis”

Twintig jaar later staat de matroos nog altijd op het dek. Hij is niet naar de haaien gegaan, maar hij is ook nog altijd geen kapitein. Op zijn 84ste staat vader Albert nog goed en wel aan het roer. Er wordt geen belangrijke beslissing genomen of hij komt tussenbeide. De patriarch, die als het ware vastgeplakt zit aan zijn telefoon, belt voor het minste geringste met zijn zoon, ook met De Rudder en Samyn en met de jonge trader die in Gerpinnes op zijn schermen nagaat wat er gebeurt op de wereldbeurzen. De nieuwsgierigheid van Albert zal wel nooit helemaal bevredigd worden. Hij is het, en niet Gérald, die de contacten onderhoudt met de politici, de tenoren van de zakenwereld (Arnault, Dassault, Ricard, Pébereau…) en de managers van de grote ondernemingen waarin hij een belang heeft (Mes-trallet, Cirelli, Lafont of Margerie…). Kortom, hij is meer dan ooit de patron van de groep. Het is moeilijk voor wie dan ook, zijn zoon inbegrepen, om zijn macht te betwisten. Dat weerhoudt Albert er niet van om voortdurend een beroep te doen op zijn luitenants. En het is precies daar dat de rol van Gérald ligt.

“Gérald weet alles, ziet alles”, luidt de commentaar van een manager ‘van het huis’. “Ik word inderdaad ingelicht over alles wat er omgaat binnen de groep”, geeft Gérald toe. “Ik heb een vinger in de smeerolie.” Maar niet alleen dat. Het overkomt hem vaak dat hij bemiddelaar moet spelen of olie op de golven moet gieten na een van de woede-uitbarstingen van zijn vader of bij meningsverschillen tussen de luitenants. Want die zijn er: moet een kapitaalverhoging doorgevoerd worden bij Lafarge of bij Pernod Ricard? Hoe kunnen de verliezen bij Entremont ingedijkt worden?

“Gérald krijgt dan de hete aardappel toegeschoven”, bevestigt iemand die de groep goed kent. “In geval van conflict speelt hij voor vredestichter.” Het is een kwestie van temperament. In de loop van de jaren is het vertrouwen dat Albert stelt in het oordeelsvermogen van Gérald, die de kleinste uithoeken van de groep kent als zijn binnenzak, alleen maar toegenomen. “Ik ben voor hem zoiets als een kabinetschef”, zegt Gérald. De vader bekijkt zijn zoon trouwens met heel andere ogen sinds hij een van de tien regenten van de Nationale Bank van België geworden is – daarbij haast vergetend dat zonder zijn naam en zonder zijn aandringen zijn zoon nooit zou zijn benoemd.

Elke woensdag woont Gérald de vergadering op de bank bij. “Ik krijg daar dan uiteenzettingen te horen van een zeer hoog niveau, die soms, ik geef het toe, wel een beetje boven mijn petje gaan.” Altijd bescheiden, die Gérald, en droogkomisch. Dat blijkt ook als men hem wil omschrijven als de dauphin. Dan barst hij in lachen uit en zegt: “De dolfijn is al een tijdje een potvis geworden.” Maar wiens schuld is dat? “Als hij echt de teugels in handen had willen nemen, was dat al lang gebeurd”, voert iemand uit de entourage aan. Albert schept er genoegen in om zijn geldbuidel te ‘spekken’; Gérald heeft alleen maar schrik dat die minder vol zou geraken. Voor Albert is business een sport, een spel. Gérald heeft een patrimoniale, bijna notariële visie op het zakendoen. Men zou haast zeggen dat hij zich eindeloos voorbereidt op de verantwoordelijkheden van een clanhoofd, zonder echt te weten of hij die wel aankan. En zolang papa er is, zal hij dat ook niet weten. Erfgenaam, een zware stiel…

Door patrick bonazza (le point), illustratie jens claessens

Gérald zou het nooit in zijn hoofd halen om zich te vergelijken met de man die hij tegenover zijn bezoekers eerbiedig ‘monsieur Frère’ noemt.

Op een dag dreigde Albert ermee zijn zoon tijdens de vakantie naar de fabriek te sturen als die weer eens met slechte cijfers thuiskwam. En zo geschiedde.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content