EKONOMISCHE GROEI. Nieuwe Vlaamse ideeën

Vanwaar komt ekonomische groei ? UFSIA-ekonomen Walter Nonneman en Patrick Vanhoudt beklemtonen sterk de faktoren R&D en technologische vooruitgang. De diskussie wordt er niet eenvoudiger door.

In het vakgebied makro-ekonomie spendeerden onderzoekers decennialang massaal tijd en energie aan het korte-termijnevenwicht van de ekonomie. Ze vroegen zich ook af hoe de overheid via het zogenaamde stabilizatiebeleid de ekonomie naar een zo optimaal mogelijk evenwichtspunt kon trachten te sturen. Na de leerschool van twee oliekrisissen blijven enkel de verstokte keynesianen nog geloven in de mogelijkheden om een suksesvol stabilizatiebeleid te voeren.

Makro-ekonomen begonnen pakweg de jongste tien jaar steeds meer aandacht te besteden aan de determinanten van de ekonomische groei op langere termijn. In de plaats van de kreet stabilizatiebeleid kwam de slogan struktuurbeleid : een beleid dat het groeipotentieel op langere termijn bevordert.

De Amerikaanse ekonoom en Nobelprijswinnaar Robert Solow leverde met het zogenaamde neoklassieke groeimodel het basisstramien voor de analyse van de faktoren die de ekonomische groei bepalen. Solow in telegramstijl : de aanwas van de produktiefaktoren arbeid en kapitaal bepaalt de aangroei van de produktie. Kapitaal slaat dan op het geheel van fysische produktiemiddelen (gebouwen, machines,…).

Centraal in het neoklassieke model is de volgende idee : belangrijk voor ekonomische groei is de mate waarin een maatschappij de opbrengst van haar produktie niet konsumeert, maar als het ware terugploft in het ekonomisch circuit onder de vorm van fysische produktiemiddelen. Enkele jaren terug verfijnden de Amerikaanse ekonomen Gregory Mankiw, David Romer en David Weil het Solow-model door niet alleen de akkumulatie van fysisch maar ook van menselijk kapitaal in de maatschappelijke produktiefunktie op te nemen (1).

Op basis van empirische toetsingen konden Mankiw, Romer en Weil konkluderen dat zij met hun verfijnd Solow-model 80 % van de variaties in de evolutie van het BBP per werkende op een statistisch betekenisvolle wijze konden uitleggen (en dit voor een steekproef van 98 niet-olieproducerende landen). Het eenvoudige Solow-model raakt niet verder dan een verklaringspercentage van 60 %.

Erg opmerkelijk in die empirische toetsing is de vaststelling dat als men de resultaten voor enkel de Oeso-landen bekijkt, de verklaringskracht van zowel het eenvoudige als het verfijnde Solow-model op een dramatische wijze in elkaar stuikt. Het eerste kan nog slechts 6 % van de evolutie van het BBP per werkende uitleggen en het tweede 30 %. Ook de moderne versie van het neoklassieke groeimodel lijkt dus erg ongeschikt om verschillen in groeiprestaties tussen geïndustrializeerde landen uit te leggen.

STEEKHOUDENDER.

Het is bij deze laatste vaststelling dat Walter Nonneman en Patrick Vanhoudt in twee binnenkort te verschijnen studies de draad verder opnemen.

Deze twee Ufsia-ekonomen borduren verder op de diverse reeds bestaande versies van het Solow-model. Ze voeren empirische toetsingen uit op een model dat, ter verklaring van de ekonomische groei, essentieel drie variabelen hanteert : het fysieke kapitaal (de kapitaalgoederen in de traditionele zin van het woord), het menselijk kapitaal en de know-how of de technologische vooruitgang. Het fundamentele uitgangspunt blijft hetzelfde als dat van het pure neo-klassieke model : de groei wordt bepaald door wat men van de huidige produktie niet konsumeert doch wel terug in het circuit injekteert.

Nonneman en Vanhoudt slagen erin met dit moderne neoklassieke model ruim driekwart van de verschillen in ekonomische groei tussen de Oeso-landen uit te leggen op een statistisch steekhoudende wijze. Zij voeren hun berekeningen uit onder diverse hypotesen en daarbij komt in ieder geval aan het licht dat de rol van menselijk kapitaal veel minder determinerend is voor de ekonomische groei dan bleek uit de analyse van Mankiw, Romer en Weil. De faktor R&D en technologische vooruitgang domineert bij Nonneman en Vanhoudt duidelijk de resultaten.

De robuustheid van de statistische resultaten bekomen door Nonneman en Vanhoudt maakt indruk. Hun konklusie dat technologische vooruitgang klaar en duidelijk de bovenhand heeft op investeringen in menselijk kapitaal maakt de diskussie over de determinanten van ekonomische groei er niet eenvoudiger op. Ook tegenover hen die beweren dat ekonomische groei voortvloeit uit faktoren extern aan het ekonomische circuit de zogenaamde endogene groeischool scheppen de resultaten van Nonneman en Vanhoudt een uitdaging.

JVO

(1) G. Mankiw, D. Romer en D. Weil, A Contribution to the Empirics of Economic Growth, Quarterly Journal of Economics, 1992, no. 2.

PATRICK VANHOUDT

WALTER NONNEMAN

Verfijning van het verfijnd model levert betere verklaringen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content