Eigen schuld, dikke bult

Het ziet ernaar uit dat de Belgische fiscus het onderspit zal delven in de betwistingen rond de aftrek van ‘definitief belaste inkomsten’ (DBI). Het Europees Hof van Justitie heeft de knoop weliswaar nog niet doorgehakt. Maar de advocaat-generaal heeft zich twee weken geleden in haar conclusies uitdrukkelijk achter het standpunt van de belastingplichtige geschaard. De kans is zeer groot dat het hof haar volgt.

Het verhaal begon een kleine twintig jaar geleden met de Europese ‘moeder-dochterrichtlijn’. Die wil dubbele ‘economische’ belasting van dividenden voorkomen. Dividenden worden normaal gezien aan vennootschapsbelasting onderworpen bij de vennootschap die ze uitkeert. De richtlijn eist daarom dat de lidstaat van de moedervennootschap zich onder bepaalde voorwaarden onthoudt van verdere belasting op de dividenden die de moeder van haar dochtervennootschap (in een andere lidstaat) ontvangt. De richtlijn voorziet in twee methoden. De lidstaat van de moedervennootschap krijgt de keuze. Ofwel stelt zij de ontvangen dividenden vrij van belasting. Ofwel voorziet zij in een verrekening van de vennootschapsbelasting die de dochter heeft betaald.

België koos uitdrukkelijk voor de ‘vrijstelling’ en integreerde die in het bestaande systeem van de DBI-aftrek. Dat systeem houdt in, dat een vennootschap de ontvangen dividenden onder bepaalde voorwaarden tot beloop van 95 % mag aftrekken van haar fiscaal resultaat. Ogenschijnlijk had België daarmee zijn verplichtingen onder de ‘moeder-dochterrichtlijn’ volbracht.

Maar schijn bedriegt. Want in nogal wat gevallen komt er van een ‘vrijstelling’ van de ontvangen dividenden niets of niet veel in huis. Een klein voorbeeld kan dit verduidelijken. Neem een vennootschap (A) met een operationeel verlies van 100. Dat verlies is overdraagbaar in de tijd, en kan dus in de toekomst afgetrokken worden van de belastbare winsten. Stel dat een andere vennootschap (B) ook een operationeel verlies van 100 heeft, maar dat zij van haar dochtervennootschap tevens 100 dividenden ontvangt. Die dividenden worden in een eerste beweging toegevoegd aan het fiscale resultaat. Met als gevolg dat het operationele verlies van 100 verdwijnt; het wordt gecompenseerd met de ontvangen dividenden. Weliswaar voorziet de Belgische wetgeving in de mogelijkheid om deze dividenden af te trekken van het fiscale resultaat. Maar de wet laat die aftrek maar toe, voor zover er een positief fiscaal resultaat is. In het voorbeeld is dat er niet. Het is gelijk aan 0. Dus kan er geen DBI-aftrek worden toegepast.

Vergelijken we nu de situatie van vennootschap (A) en die van (B). Ze hebben allebei een operationeel verlies van 100. (A) heeft geen dividenden ontvangen, en houdt een overdraagbaar verlies over van 100. (B) heeft wel dividenden ontvangen, maar is zijn overdraagbaar verlies kwijt. De dividenden zijn dus onrechtstreeks wel belast (want ze hebben het fiscaal overdraagbare verlies gereduceerd tot 0). De dividenden zijn dus niet vrijgesteld van belasting, zoals de Europese richtlijn het eist.

Verschillende vennootschappen zijn in de loop der jaren naar de rechtbank getrokken om te eisen dat deze onrechtstreekse belasting ongedaan wordt gemaakt. En dus om te eisen dat de DBI-aftrekken die bij gebrek aan fiscaal resultaat niet konden worden toegepast (de zogenaamde DBI-overschotten) opnieuw aan de overgedragen verliezen zouden worden toegevoegd.

Enkele hoven van beroep hebben beslist aan het Europese Hof van Justitie te vragen of de Belgische regeling in strijd is met de Europese regels. In het kader van de eerste van deze prejudiciële vragen heeft de advocaat-generaal nu duidelijk en ondubbelzinnig gesteld, dat de Belgische regeling wel degelijk strijdig is met de ‘moeder-dochterrichtlijn’. Geen enkel van de tegenargumenten die de Belgische regering naar voren heeft gebracht, heeft haar kunnen bekoren.

Verschillende media hebben erop gewezen dat de budgettaire gevolgen voor de Belgische Staat aanzienlijk zullen zijn. Als het Europese Hof het standpunt van de advocaat-generaal volgt, zal België in tal van hangende betwistingen aan het kortste eind trekken. Met DBI-overschotten die overdraagbaar zijn in de tijd, zal de opbrengst van de vennootschapsbelasting in de toekomst bovendien aanzienlijk minder zijn.

Wie is daarvoor verantwoordelijk? Overduidelijk de fiscus zelf. Aan het begin van de jaren negentig, toen de Europese ‘moeder-dochterrichtlijn’ omgezet werd naar de Belgische wetgeving, heeft de Europese Commissie uitdrukkelijk laten weten dat de manier waarop ons land deze regeling wou toepassen, strijdig was met de Europese regels. Maar de Belgische regering deed of haar neus bloedde. Bijna twintig jaar later krijgt zij de rekening zo goed als zeker gepresenteerd. Eigen schuld, dikke bult. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content