Eerlijke handel is meer trendy dan putopties

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De Week van de Fair Trade is maandag begonnen. Doe mee, maar bedenk dat de grote multinationals niet noodzakelijk de slechteriken in dit verhaal zijn. Met certificaties willen ze de werkomgeving van de boeren en de kwaliteit van de producten verbeteren. En de Antwerpse koffietrader Efico werkt aan financiële technieken om de boeren te beschermen tegen de grillen van de wereldmarkt.

Winkelt u al Fair Trade? Wie trendy wil zijn, koopt producten met een Fair Trade-label. Of verkoopt, zoals chocoladefabrikant Galler, zijn nieuwe kokosnootchocolade onder het Max Havelaar-etiket. In navolging van koning Albert drinkt 60 % van de Vlaamse administratie uitsluitend Max Havelaar-koffie en geven ook de kamerleden en de senatoren de voorkeur aan ‘eerlijke koffie’. De Fair Trade-organisaties voeren deze week campagne.

De verkoop van ‘schone’ of ‘eerlijke’ producten verdubbelde in België tussen 1996 en 2002 en steeg vorig jaar wereldwijd met 22 %. Max Havelaar-koffie bij Carrefour of bananen bij Delhaize mogen dan iets duurder zijn, het biedt de consument de zekerheid dat die koffie, cacao of bananen geteeld werden in menswaardige en milieuvriendelijke omstandigheden. Meer nog, dat de boeren er een ‘rechtvaardige prijs’ voor kregen. “Bovendien gaat het om kwaliteitsproducten,” claimt FLO, de internationale federatie van Fair Trade-keurmerkorganisaties. FLO helpt de boeren kwaliteit te produceren, waartegenover een hogere vergoeding staat dan de lage prijs van de grondstoffenbeurzen van Londen en New York.

Nestlé, Kraft, Procter & Gamble en Sara Lee/DE zijn de Big Four die samen de helft van de koffie in de wereld opkopen. Ze zijn bevoorrechte schietschijven van de Fair Trade-organisaties. “Ook wij verkopen eerlijke koffie. De lage koffieprijs is een drama,” zegt Jo Van Eynde, chief financial officer van Douwe Egberts. “Maar een vaste, hogere aankoopprijs dan op de wereldmarkt garanderen, zoals FLO doet, is geen langetermijnoplossing voor 25 miljoen koffieboeren.”

Het grootste bezwaar van de Big Four en ook grootwinkelketens als Ahold is dat kunstmatige ingrepen in vraag en aanbod niet aanzetten tot efficiënte aanpassingen in de markt. En zodra ze opgenomen zijn in het Faire Trade-netwerk, hebben de boeren het moeilijk om terug te keren naar de vrije markt.

Internationale gedragscode

Rudolf Schwab, hoofd van de wereldwijde inkoopafdeling van chocoladeproducent Barry Callebaut, pleit ook voor een eerlijke prijs aan de boer. “Dan pas krijg je goede kwaliteit en dat is beter voor alle tussenschakels in de keten.” De relatie tussen producent en inkoper gaat volgens Schwab dieper dan kille prijsonderhandelingen in de wereldmarkt. Dat vindt Ahold ook. Die richtte in 1999 de stichting Utz Kapeh op (‘goede koffie’ in een Maya-taal). Utz Kapeh betaalt geen Max Havelaar-achtige opslag boven de marktprijs. Ahold laat koffieplantages waarmee het samenwerkt certificeren volgens de richtlijnen van een eigen gedragscode, gebaseerd op normen van de Internationale Arbeidsorganisatie ( ILO) en van de Verenigde Naties in de zogenoemde Eurepgap-overeenkomsten. Zo wordt de plantage-eigenaar verantwoordelijk voor huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg voor de boeren en gelden er afspraken voor het gebruik van insecticiden, ontbossing en herbeplanting.

Sara Lee/DE, Kraft en Nestlé kiezen voor een gelijkaardige aanpak in plaats van “marktverstorende subsidiëring van de productie”. De meerkost voor sociale voorzieningen wordt gecompenseerd door uitschakeling van tussenhandelaars.

Nestlé zegt op die manier rechtstreeks bij boeren 13 % in te kopen tegen hogere prijzen, omdat de aanpak betere kwaliteiten oplevert. Voor Sara Lee/DE is dat 10 %. Maar samenwerken met duizenden, tienduizenden, soms tot één miljoen kleine boeren en coöperaties is ondoenbaar zonder tussenschakels, alleen al uit logistiek oogpunt. Daarom blijft dit type bevoorrechte – zij het louter commerciële – relaties tussen leveranciers en afnemers, net zoals de Fair Trade-initiatieven, niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. FLO bereikt 800.000 van de 25 miljoen koffieboeren in de wereld, of 0,014 % van de wereldproductie. En hoewel het marktaandeel van FLO-koffie stijgt, zal het altijd marginaal blijven: ongeveer 15.000 zakken tegenover de jaarlijkse 120 miljoen verhandelde zakken koffie in de wereldmarkt.

Volgens Rudolf Schwab van Barry Callebaut is werken met bio-labels voor biologische teelten een beter alternatief om boeren een leefbaar inkomen te garanderen: een meerprijs van 20 % voor de boer, geheel marktconform en een keurmerk dat door onafhankelijke privé-organisaties als Ecocert in Parijs of IMO in Baal wordt toegekend. Het belangrijkste verschil met Fair Trade noemt Schwab dat “afnemer en boeren samen een zelfde commerciële doel nastreven.”

Maar bio-labels staan nog in hun kinderschoenen. Nauwelijks 0,5 à 1 % van de wereldproductie is bio-cacao. Van de 400.000 ton cacaobonen die Rudolf Schwab jaarlijks aankoopt, is hooguit 3000 ton bio. “De bal ligt bij de consument. Hij moet bereid zijn om de meerprijs te betalen,” lacht Schwab.

Putopties voor koffieboeren

Uit ervaring van de internationale koffieorganisatie ICO is gebleken dat een internationale bodemprijs, staatssteun of externe subsidiëring de oorzaak is van overproductie (dus lage prijzen) en geen duurzame oplossing biedt voor de koffieboeren. Initiatieven als Utz Kapeh en pilootprojecten van Sara Lee in Vietnam of bevoorrechte samenwerkingsverbanden met Illy, de Italiaanse distributeur van gourmetkoffies, bereiken hooguit 5 % van alle koffieboeren. De sociale ravage in productielanden door prijsschommelingen – inherent aan de grondstoffenhandel – is daarentegen groot en dramatisch. De Wereldbank dokterde daarom een systeem uit waarmee kleine boeren het risico van volatiele prijzen tijdens het productieseizoen zelf kunnen beheersen: het ITF of International Task Force on CommodityRisk Management.

In overleg met particuliere financiële instellingen, de termijnmarkten Liffe en Matif, de handelshuizen Mitsui,Carr Futures en Efico uit Antwerpen, zet ITF mechanismen op punt voor de verkoop van putopties aan boerencoöperaties via onder meer kleine boerenbanken. Boeren leren zich indekken tegen financiële risico’s en betalen daarvoor een lage verzekeringskost, op dezelfde manier als microfinanciering kleine bankleningen beschikbaar heeft gemaakt.

Koffieboeren kunnen zo hun oogst tegen een vooraf vastgestelde minimumprijs verkopen. Ligt de marktprijs bij het verlopen van het contract boven de uitoefenprijs, dan mag de boer zijn koffie tegen de marktprijs verkopen. Ligt de marktprijs lager, dan geldt de uitoefenprijs. Een internationale of lokale bank en de boerencoöperatie delen de kosten van de verzekeringspremie om de boeren tegen prijsdalingen in te dekken.

Klassieke banken zijn afkerig van het risico om met kleine boeren te werken. In januari 2003 werkte Rabobank International nochthans mee aan de eerste testprogramma’s van ITF. Die dekten het commerciële risico voor de oogst van 450 kleine boeren in Oeganda. In Tanzania deed een lokale bank hetzelfde in een transactie waarbij enkele duizenden boeren betrokken zijn.

“De resultaten zijn hoopgevend, het experiment loopt ook in Kenia en in Nicaragua,” zegt Denis Seudieu, econonoom bij ICO. “Het systeem moet verder uitgebreid worden. Maar nu boeren zekerheid krijgen over minimumprijzen bij het oogsten, zijn ze in staat om hun productie en kosten efficiënter te plannen. Bovendien staan banken in die voorwaarden wel open voor kredietverlening.”

In Nicaragua prefinancieren Efico en Rabobank een putoptie voor rekening van een boerencoöperatie. De Antwerpse trader betaalt ook de vertaling naar het Spaans en het Frans van The Coffee & Exporters Guide, opgesteld ten behoeve van boeren door de Wereldhandelsorganisatie en Unctad.

Critici werpen op dat de ITF-instrumenten niets doen tegen aanhoudende prijsschommelingen en -dalingen. Seudieu: “Juist, maar in combinatie met andere maatregelen zoals marketing, kwaliteitsverbetering, uitbreiding van het assortiment, is het een hefboom in handen van de kleine boeren.” Voor de 95 % van de boeren die nooit onder een Fair Trade-label zullen vallen, sleutelen ICO, de koffieproducenten en commerciële opkopers samen met NGO’s als Oxfam aan de zogenaamde vier c’s: common codes for the coffee community. Dat moet een algemeen kader scheppen voor alle geledingen in de koffiehandel om op een duurzame manier kwaliteit en prijzen op de langere termijn omhoog te trekken. En koffie nog smakelijker te maken.

Erik Bruyland

95 % van de 25 miljoen koffieboeren kan en zal nooit in een Fair Trade-netwerk opgenomen worden.

Zodra ze in het Fair Trade-netwerk zitten, hebben boeren het moeilijk om naar de vrije markt terug te keren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content