Een nutteloze school

Meer dan 100 jaar geleden stelde Friedrich Nietzsche een utopische onderwijshervorming voor: een schaamteloos pleidooi voor een aristocratie van de geest.

“Voor mij bestaat er maar één tegenstelling: die tussen scholen die hun leerlingen beschaving bijbrengen en scholen die hun leerlingen op het beroepsleven voorbereiden. Het bestaande onderwijs valt geheel onder de tweede categorie. Mij gaat het om de eerste categorie.” Zo luidt de essentie van een voordracht die Friedrich Nietzsche (1844-1900) op 5 maart 1872 hield in Bazel. De nalatenschap van Nietzsche gaat gebukt onder een loodzware last van al dan niet bewust verkeerde interpretaties van zijn werk. Met uit hun verband losgerukte citaten moet dan ook behoedzaam omgegaan worden – zeker bij het begin van een schooljaar.

GEEN KADAVERDISCIPLINE.

Nietzsche – de filosoof met de hamer, de provocateur die uitriep dat God dood was en dat wij hem gedood hebben, de drieste schepper van het zwart omkranste begrip Übermensch – uitte zijn onverholen kritiek op het onderwijs kort nadat hij als 24-jarige wonderboy benoemd was tot hoogleraar filologie aan de universiteit van Bazel. De academische goegemeente verwachtte wetenschappelijk stuntwerk van het jonge genie, maar al meteen bij zijn voordrachten over het onderwijs verschenen er barsten in de publieke kristallen koestering.

Vijf toespraken hield hij in het voorjaar van 1872, die hij zo vlug mogelijk wilde bijvijlen, aanscherpen en publiceren. Het boek met de tot essays geciseleerde lezingen moest verschijnen ter gelegenheid van de eerstesteenlegging van het Bayreuther Festspielhaus, de operatempel die de roem van zijn (toen nog) mateloos bewonderde vriend Richard Wagner canoniseerde. Maar ook in deze aanvankelijk onvoorwaardelijke vriendschap moet Nietzsche toen al de eerste kneuzingen gevoeld hebben. In de voordrachten manoeuvreert hij weliswaar nog binnen Wagners anti-Franse en Duits-nationalistische gedachtekring, maar al gauw zal blijken dat hij niet langer gelooft in Wagners Duitse renaissance. Wat later valt ook zijn waardering voor de Pruisische kadaverdiscipline weg: “De morele kwaliteiten van strenge discipline en lijdzame gehoorzaamheid hebben met beschaving niets van doen.” De vijf voordrachten werden evenwel niet uitgegeven tijdens zijn leven. De Nederlandse Nietzsche-kenner Hajo Smit delfde ze op, vertaalde ze onder de titel Over de toekomst van ons onderwijs en schreef er een verhelderend nawoord bij.

GEEN BEVUILDE DAME.

Tijdens zijn vijf voordrachten (gebeiteld in de vorm van een platoonse dialoog) maakt Nietzsche stap voor stap zijn utopische onderwijshervorming bekend. Ten eerste introduceert hij een egalitair basisonderwijs, dat moet aanleunen bij de natuurlijke ontwikkeling van het kind en zorgt voor het doorgeven van de traditie. Het gaat om een gelijk onderwijsproject voor iedereen tot het vijftiende levensjaar. Elk kind krijgt er de kans om zijn interesses en talenten te ontwikkelen. Daarvoor zijn professionele leerkrachten nodig (Nietzsche noemt hen abstracte leraars, omdat ze geen beroep uitoefenen buiten het onderwijs), maar ook de ouders en alle ouderen spelen een belangrijke rol.

Nietzsches pleidooi voor egalitair basisonderwijs spruit niet voort uit emancipatoire overwegingen. Hij heeft zeker niet de bedoeling de hele samenleving te beschaven. “Het volk moet weer volks mogen zijn,” declameerde hij. Hij opteerde schaamteloos voor elitevorming. De oude aristocratie – gebaseerd op familieband, de geboorteadel – wil hij vervangen door een adel van de geest. Deze elitevorming mag echter pas na de basisschool inzetten. Iedereen verschijnt aan de start, maar alleen een selecte groep kan er daarna bovenuit stijgen. Het basisonderwijs legt de kiel, de (traditionele) waarden, terwijl de elite later zorgt voor de vernieuwing.

Na het basisonderwijs volgt een optie uit een gevarieerd aanbod aan beroepsonderwijs. Daartoe rekent Nietzsche álle onderwijsvormen, van vakschool tot universiteit. Dit onderwijs voorziet als het ware in de personeelsbehoefte van de maatschappij.

De grote vernieuwing die Nietzsche aanbrengt, schuilt in een derde pijler, een beschavingsschool. Studenten van de beroepsscholen kunnen vanaf hun twintigste overstappen naar de beschavingsschool, waar ze zowat tien jaar lang samen met hun leraars leven en leren. Het gaat om een nutteloze maar absoluut noodzakelijke beschaving. “Ware beschaving is een dame die ervoor waakt zich te bevuilen met een behoeftig en begerig individu.” Beschaving is ongebonden, ongebreideld, wordt niet verstikt door de betuttelende staat, het ijdele ego of het materialistische streven.

Of ook onze tijd van waarde-erosie nood heeft aan zo’n derde onderwijspijler? Wie durft het debat zelfs nog maar te openen? Kijk uit, de aandrift ertoe zou een teken van beschaving kunnen zijn, maar evenzeer verkeerd geïnterpreteerd of zelfs misbruikt kunnen worden.

Friedrich Nietzsche, Over de toekomst van ons onderwijs (vertaald en becommentarieerd door Hajo Smit). Damon, 142 blz., 498 fr. ISBN 9055731137.

LUC DE DECKER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content