EEN GROTE MUUR VAN ZORGEN

De wereldleiders leren te leven met een trager groeiend China. De meeste bedrijfsleiders vinden dat de grote vaartvermindering hen slechts een beetje raakt. De dappersten onder hen zien het als een opportuniteit.

Wanneer hem gevraagd wordt wat hij vindt van de Chinese vertraging, wijst Lloyd Blankfein, de topman van Goldman Sachs, er graag op dat de 20ste eeuw weliswaar de Verenigde Staten toebehoorde, maar dat er ook jaren waren dat de economie daar niet aansloeg. In 2016 worden overal in de wereld de businessplannen herschreven om China’s laagste groeivoet sinds de post-Tienanmen-inzinking in 1989-1990 te weerspiegelen.

China is de fabriek van de wereld. Winkelketens als Walmart en Ikea betrekken 20 tot 30 procent van hun producten uit het land. Vele multinationals droomden ervan dat China ook een grote bron van verkoop en winst kon worden. Managers begonnen Chinees te leren en strategieën uit te schrijven die vooral de nadruk legden op de uitgestrektheid van de Chinese markt en de bekwaamheid van hun bedrijven om daarvan te profiteren.

Daar was veel overdrijving bij. Na een boomperiode van twintig jaar halen de grote beursgenoteerde westerse ondernemingen minder dan 5 procent van hun winst uit China. Slechts 19 ondernemingen uit de S&P 500 realiseren meer dan een kwart van hun verkoop in China. De verkoop van de S&P 500-bedrijven is in de rest van Azië veel groter dan in China (zie grafiek).

China’s lange boomperiode was opmerkelijk, maar ze bracht geen revolutie teweeg. Japanse ideeën als kanban of just-in-timeprocessen transformeerden het management in de jaren tachtig. China exporteerde in het voorbije decennium voor 16 biljoen dollar goederen, maar geen enkel goed zakenidee. Zijn staatsbedrijven gaan gebukt onder de schulden en de overcapaciteit. De grote verandering in de wereldwijde pikorde kwam er door de opkomst van een superelite van Amerikaanse ondernemingen met een marktwaarde van meer dan 200 miljard dollar. Daaronder Apple (dat in China een verkoopcijfer van 30 miljard dollar boekt), maar ook Berkshire Hathaway en AT&T, die niet meer op China geconcentreerd zijn dan een hotdogverkoper in Manhattan.

De Chinese vertraging veroorzaakt geen apocalyps in 2016, maar ze verandert de businesswereld wel op twee manieren. Ten eerste komt er een golf van faillissementen en overnames onder een kleine groep van ondernemingen die gedijden door aan China te verkopen wat het niet had, niet kon maken of waaraan het beter weerstaan had. Voor oligopolistische Australische ontginners van ijzererts, casinobaronnen in Las Vegas, Amerikaanse producenten van graafmachines en distilleerders van exorbitante Franse likeuren, wordt het leven nooit meer hetzelfde.

Ten tweede krijgen de vele ondernemingen die met Chinese firma’s om grondstoffen concurreren een bescheiden prikkel. Heel wat bedrijven profiteren van de lagere grondstoffenprijzen die de Chinese vertraging teweeggebracht heeft. De winstmarges van Indiase energiebedrijven nemen toe nu steenkool goedkoper geworden is. De voedingsproducenten gaan minder betalen voor sojabonen, maar de bedrijven uit Philapdelphia en de Europese producenten van telecomapparatuur die door de goedkope Chinese concurrentie weggevaagd werden, komen niet meer terug. Het zal jaren duren voor China zich kan ontdoen van zijn capaciteitsoverschot in de industrie en tot dan blijven de prijzen laag.

Voor het reusachtige aantal ondernemingen dat als met een navelstreng verbonden is met China door aanvoerketens die hen voorzien van apparaatjes, kleding en geassembleerde machines, verandert er verbazend weinig. Hoewel de lonen gestegen zijn en de yuan duurder is ten opzichte van de meeste valuta, de dollar uitgezonderd, is China nog altijd de beste plek ter wereld om dingen te laten maken. Het kan zijn dat robotten de mens vervangen in de fabrieken, maar als dat gebeurt, is China de absolute voorhoede van de automatisering, niet het slachtoffer.

Tegen het midden van 2016 krijgen bedrijfsleiders van hun raden van bestuur de vraag waar het met China naartoe gaat en of het net als in 1992 op de lage groei gaat reageren met ingrijpende hervormingen. De meeste CEO’s zullen er dan wijselijk van afzien te orakelen over intellectuele-eigendomsrechten of de aard van de vrijheid in een confuciaanse maatschappij en manieren vinden om zich af te schermen. Ondernemingen die geen investeringen in China hebben, moeten zich opmaken om bedrijven buiten China te verkopen aan Chinese firma’s. Wanneer dan de inzinking erger wordt, neemt de kapitaalvlucht uit China toe. Als China hervormingen doorvoert, moet het zijn kapitaalrekening openen en daardoor zal eveneens geld het land uitvloeien naarmate particulieren en ondernemingen diversifiëren.

Enkele westerse firma’s kiezen ervoor om China te verlaten. Maar wie verstandig was, verkocht twee jaar geleden al uit. Wie nu probeert te verkopen krijgt geen degelijke prijs meer. De moedigsten verdubbelen het risico en investeren in productie, merken en talent, erop weddend dat er koopjes gedaan en pluspunten behaald kunnen worden als het vertrouwen laag staat. Als ze bekritiseerd worden, kunnen ze erop wijzen dat wie zijn kapitaal aan het werk zette tijdens de Amerikaanse crisisjaren van 1907, 1929, 1973, 2000 en 2008 bergen geld verdiende – en hopen dat het ook deze keer zo is.

De auteur is bureauchef in New York van The Economist.

PATRICK FOULIS, ILLUSTRATIE ANTON VAN STEENLANDT

China exporteerde in het voorbije decennium voor 16 biljoen dollar goederen, maar geen enkel goed zakenidee.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content