Duurzaam bouwen schudt de oogkleppen af

Duurzaam bouwen focust nog erg eenzijdig op energiebesparing. Maar een bredere milieubenadering staat in de steigers. Eén zaak staat vast: bouwen wordt er niet goedkoper op.

De bouw- en vastgoedsector speelt een sleutelrol in de aanpak van de klimaatverandering. Dat is de hoofdboodschap van het in juni gepubliceerde rapport Climate Change: Implications for Buildings (zie kader Klimaatwijziging verhoogt bouwkosten). Met enkele spectaculaire getallen wordt die boodschap kracht bijgezet. Bijvoorbeeld over het aandeel van gebouwen in het wereldwijde energie-eindgebruik: 32 procent. En 19 procent van alle broeikasgasemissies komt op het conto van gebouwen. Als we op die weg verdergaan, kan het energiegebruik in gebouwen wereldwijd verdubbelen of verdrievoudigen. De auteurs van het rapport pleiten dan ook voor een radicale verandering in de bouwsector. Het ontwerp, de bouw en het gebruik van gebouwen moeten anders.

Het kan ook anders, nu al. Aan de Turnhoutsebaan in Antwerpen begint de Brusselse projectontwikkelaar Ethical Property eind dit jaar met de bouw van Mundo, een kantoorcomplex met hoge duurzaamheidsambities. Het gebouw zal een brug maken tussen twee wachtgevels waarvan het de contouren volgt. Dat resulteert in een zo compact mogelijk volume. Mundo, een ontwerp van B-architecten, integreert ook het hele spectrum van duurzame klassiekers: optimale isolatie, gebruik van hernieuwbare energie, waterrecuperatie en waterbesparende technieken.

“Het is een pioniersgebouw”, zegt Toon Possemiers, design & build manager bij Cenergie, het bureau dat waakt over de duurzaamheid van het gebouw. “Er is bewust voor gekozen geen beton en staal te gebruiken. Dat zijn materialen met een hoge milieubelasting en een hoge energie-intensiteit. Het ontwerp zet dan weer in op een grote flexibiliteit. In de oorspronkelijke functie, kantoren, kan de inrichting heel gemakkelijk gewijzigd worden: van individuele kantoren, over landschapskantoren tot vergaderruimten. Maar ook een functiewijziging is mogelijk. Zo is het gebouw relatief eenvoudig om te vormen tot een appartementsgebouw. De structuur en de technieken zijn daarop voorzien.”

Van E-peil naar D-peil

Volgens de professoren Karen Allacker en Frank De Troyer, beide verbonden aan het departement architectuur van de KU Leuven, is er nood aan een grondige update van de visie op duurzaam bouwen. “De focus ligt sterk op energie, CO2-emissies en de gebruiksfase”, zegt Karen Allacker. “CO2-uitstoot is een belangrijk milieuprobleem, maar het is maar een van de vele. Het is hoog tijd om veel breder te kijken. We hebben de upgrade van een klassieke woning naar een passiefwoning onder de loep genomen. De uitkomst voor CO2-uitstoot was zeer goed, ongeveer een halvering. Maar door een toegenomen materiaalgebruik waren enkele andere emissies gestegen. Als je een passiefwoning kan bouwen met andere materialen, dan haal je nog altijd die halvering van de CO2-emissie en verminder je tegelijk ook andere negatieve milieugevolgen.”

De bijzondere aandacht voor energiezuinig bouwen en wonen zit ook vervat in de Europese regelgeving en afgeleide nationale en regionale normen, met het E-peil als bekende maatstaf. Maar Allacker en De Troyer stellen dat de shift naar een meer holistische benadering al in de steigers staat. In de plaats van het E-peil zou dan een D-peil, een duurzaamheidspeil, het hele scala van milieu-effecten omvatten.

“Het besef groeit dat we naar de volledige levensduur van een gebouw in al zijn facetten moeten kijken”, stelt Frank De Troyer. “Zo’n levenscyclusanalyse omvat het hele proces. Dat begint bij de ontginning van de materialen en gaat via de productie in de fabriek, het transport naar de werf en de bouw naar de lange gebruiksperiode van het gebouw om te eindigen met de afbraak en de verwerking van de afgebroken materialen. Naar al die stappen moet je met dezelfde bril kijken: wat zijn de effecten op het landgebruik, de uitstoot van broeikasgassen, de verzuring enzovoort. Je moet dat D-peil wel afwegen tegen de kwaliteiten en de gewenste prestaties. De productie van materialen als beton en staal genereert een zekere milieubelasting, maar beton bijvoorbeeld presteert goed op punten zoals stabiliteit, brandveiligheid, akoestische isolatie, buffering van warmte en inbraakveiligheid.”

Toon Possemiers noemt de bredere scope een zeer gunstige evolutie, maar hij wijst ook op een jammere nevenwerking. “Iedereen geeft zijn eigen definitie aan duurzaamheid. Elke promotor noemt zijn gebouw duurzaam. De veralgemening van duurzaamheid werkt dat in de hand, want er is altijd wel een element waarop het gebouw goed scoort. Focussen op het energieaspect heeft een belangrijk voordeel: het is zeer goed meetbaar. En er zijn ook duidelijke terugverdieneffecten. Bij materiaalkeuzes is dat veel minder evident. Bij overleg met de bouwheer zien we dan ook vaak eerst de investeringen sneuvelen die geen duidelijke return geven.”

Een wetenschappelijk onderbouwd model moet een einde maken aan de duurzaamheidswillekeur. Daar wordt op internationaal, Europees, Belgisch en gewestelijk niveau volop aan gewerkt, stelt Karen Allacker. “Op basis van de levenscyclusanalyse zijn er al Europese databanken ontwikkeld voor een groot aantal materialen. Nu zijn organisaties in België bezig die data op een meer Belgische leest te schoeien. Die lokale toevoegingen of correcties zijn belangrijk omdat bijvoorbeeld transport of elektriciteitsopwekking hier anders meespelen dan op andere plaatsen.” De vertaling naar normen en het opleggen van die normen is op Europees niveau in voorbereiding.

Allacker en De Troyer pleiten ervoor de milieu-effecten in geld uit te drukken. “Dat maakt het mogelijk te vergelijken en de milieu-effecten bij de financiële kostprijs van een project of een gebouw te tellen”, duidt De Troyer. De monetarisatieoefening kan op drie manieren gebeuren. Ten eerste: wat kost de investering om een negatief (milieu)effect te vermijden? Frank De Troyer geeft als voorbeeld de bouw van een filter om gassen te capteren. Ten tweede: wat kost het om vervuiling op te ruimen? Ten derde: welke mogelijkheden zijn er om emissies te compenseren? De handel in CO2- emissies is daar een voorbeeld van. Uiteindelijk moet die oefening het voor de overheid ook mogelijk maken de kosten van de milieu-effecten door te rekenen aan de gebruiker. “Het principe van de vervuiler betaalt”, zegt Frank De Troyer. “En dat via een belasting naar analogie met de btw: een belasting op de toegevoegde milieuschade die in elke stap wordt toegevoegd. Met de inkomsten moet dan de milieuschade beperkt en/of hersteld worden. Dat levert duurzame werkgelegenheid op.”

Onvermijdelijke meerkosten

De bouwsector in ons land heeft zich noodgedwongen verzoend met de strenge energieprestatienormen, maar hij heeft ook altijd gewezen op het effect van de maatregelen op de kostprijs. Een ongewenst neveneffect is dat nieuwbouw — vooral in de woningbouw — daardoor deels uit de markt wordt geprijsd, want bestaand vastgoed en renovatieprojecten ontsnappen in grote mate aan de strenge normen. De sector zit dan ook niet te wachten op nieuwe maatregelen die bouwen duurder maken. “We moeten daar niet flauw over doen, het gaat geld kosten”, reageert Frank De Troyer. “Als we vinden dat milieubescherming belangrijk is, dan moeten zowel producenten als consumenten bereid zijn daar serieuze inspanningen voor te doen. We zullen ons leefpatroon grondig moeten veranderen. Het lijkt me wel logisch dat de overheid mechanismen voor sociale correctie inbouwt, en voorziet in begeleidingsmaatregelen voor sectoren die herstructureren omwille van het milieu.”

En wat met de prijskloof tussen nieuwbouw en herverkoop? De Troyer wijst op een corrigerend mechanisme. “Als je de milieukosten verrekent in de energieprijs, dan worden mensen die in een slecht geïsoleerde woning wonen, onmiddellijk gestraft.” “Dat moedigt ook meteen aan te investeren in isolatie”, vult Allacker aan. “Het basisidee achter de verrekening van de verborgen kosten is dat je tot een gedragswijzing komt via het prijsmechanisme. Maar je laat mensen wel vrij hun eigen keuzes te maken. Als leven in het groen voor mij belangrijk is, dan kan ik dat, maar het heeft wel een prijs. Als we de opbrengsten dan echt gebruiken voor milieu-investeringen, is zo’n individuele keuze geen probleem.”

De recente discussies over rekeningrijden in Brussel en Vlaanderen leren dat — keuzevrijheid of niet — het doorrekenen van verborgen maatschappelijke kosten niet meteen op gejuich wordt onthaald. “Dat is begrijpelijk”, reageert De Troyer. “We moeten er ook over waken dat mensen niet gestraft worden voor beslissingen uit het verleden. Ik denk bijvoorbeeld aan wie heeft geïnvesteerd in een woning die vanuit milieu- en mobiliteitsoverwegingen niet gunstig gelegen is. Maar voor alle duidelijkheid: dit allemaal in de praktijk brengen, zal niet van vandaag op morgen gebeuren. We zitten nu in de fase dat er een brede wetenschappelijke consensus groeit over de methodologie. Vervolgens is een fase nodig om mensen vertrouwd te maken met die berekening: ‘Ah, als ik dit materiaal kies, dan hangen daar blijkbaar grote milieukosten aan vast. Pas na zo’n bewustmakingsfase kan je de kosten doorrekenen.”

Materialen van bij ons

Vastgoed heeft doorgaans een lange levenscyclus. Dat houdt een risico in: ongelukkige keuzes in het ontwerp- en/of het bouwproces blijven lang voelbaar. Duurzaam bouwen vanuit een levenscyclusanalyse kan bouwheren en ontwerpers daarvoor behoeden. Frank De Troyer: “De draagstructuur moet 120 jaar of langer kunnen meegaan. Een belangrijke uitdaging in het ontwerp wordt een structuur te maken die hergebruikt of herontwikkeld kan worden. Want door die structuur verder te gebruiken, vermijd je de kosten van demonteren, elders hergebruiken, recycleren of eventueel verwerken van de materialen.”

Hij heeft ook een goede raad voor ontwerpers: stap niet blindelings mee in heel specifieke woonwensen van de bouwheer. “Een jong koppel bijvoorbeeld zal wensen formuleren die aansluiten bij hun actuele noden: een plek voor de kinderwagen, een hoek voor het kinderpark. Dat is niet onbelangrijk, maar als de kinderen een paar jaar ouder zijn, verliest het wel zijn relevantie.”

Toon Possemiers verwacht een fundamentele verandering in het materiaalgebruik. “Als de milieukosten van transport op de een of andere manier in de prijs worden verrekend, krijg je sowieso een heel ander prijskaartje. Nu halen we nog blauwe hardsteen in China of Vietnam, omdat die goedkoper is dan die uit Henegouwen. Overigens zie je nu al in andere sectoren, zoals de voedingssector, een verschuiving van de vraag naar meer lokale producten.”

Zullen alternatieve materialen ook aan belang winnen? “Niet noodzakelijk”, antwoordt Frank De Troyer. “We hebben samen met het WTCB en VITO met de levenscyclusbril gekeken naar die bio-ecologische materialen. Als je het hele plaatje in ogenschouw neemt, zijn ze niet per definitie beter. Voor schapenwolisolatie moet je in rekening nemen hoeveel land nodig is om die schapen te laten grazen. Dat zorgt voor gelijkaardige dilemma’s als bij de biobrandstoffen. Kunnen we onze energieproblemen oplossen met biobrandstoffen als dat ten koste gaat van de lokale voedselproductie?”

LAURENZ VERLEDENS, FOTOGRAFIE MICHEL WIEGANDT

“Als je het hele plaatje in ogenschouw neemt, zijn bio-ecologische materialen niet per definitie beter” Frank De Troyer

“We moeten erover waken dat mensen niet gestraft worden voor beslissingen uit het verleden” Frank De Troyer

“Elke promotor noemt zijn gebouw duurzaam. Er is altijd wel een element waarop het gebouw goed scoort” Toon Possemiers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content