Durft de ECB de economie stimuleren?

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

De dollar verliest waarde, maar dat is geen nieuwtje, want dalen doet de dollar al 35 jaar lang. In 1969 betaalde u maar een halve dollar voor een (omgerekende) euro, nu ruim 1,22 dollar. Een stevige maar tijdelijke revival onderbrak wel nu en dan de neergang.

De jongste opleving liep parallel met het Amerikaanse groeisprookje van de nieuwe economie, maar sindsdien gaat het als vanouds bergaf met de dollar. Volgt de dollar de weg die historische richtingaanwijzers aangeven, maak u dan op voor een wisselkoers van 1,4 dollar en lager tegen 2005.

Het zal de Amerikanen grotendeels worst wezen. De dollar is de wereldmunt waarvan zij de drukpers bedienen. Olie en andere grondstoffen worden betaald in dollar. De snel aandikkende buitenlandse schuld is toch in dollar uitgedrukt, en dus vrij van wisselkoersrisico’s. It’s our currency, it’s your problem, is het credo van het Amerikaanse dollarbeleid.

Ons probleem, inderdaad, denken de dollarverdieners onder de Belgische en Europese bedrijven steeds luider. Een dollarkoers van 1,25, daar valt nog mee te leven, maar zeker vanaf 1,4 wordt de zaak pijnlijker.

De Amerikanen willen vandaag zelfs hun voordeel halen bij een zwakke dollar. De Amerikaanse producten worden er goedkoper en dus aantrekkelijker door op de wereldmarkten, de Europese een stuk duurder. Devaluaties en muntdalingen zijn altijd een veel beproefd instrument om binnenlandse economische moeilijkheden te exporteren en jobs en groei te importeren. Het Beggar thy neighbour-beleid is opnieuw in. De halve wereldeconomie zoekt haar heil in een goedkopere munt, de VS op kop om het torenhoge tekort op de betalingsbalans op die manier af te remmen en om de kapitaalhonger te blijven stillen. China pikt door de koppeling van de yuan aan de dollar meer dan een graantje mee, wat niet langer fair is gezien het enorme Chinese overschot op de handelsbalans. China moet revalueren, maar importeert intussen zoveel mogelijk jobs en groei.

Europa krijgt een sterke munt cadeau. En de euro mag sterk zijn, gegeven het overschot op de lopende balans – wat een sterke concurrentiepositie van de Europese bedrijven suggereert – maar de euro mag niet sterk zijn gegeven de zwakke groei en werkgelegenheid op het Oude Continent. Moeten we dan ook maar de euro naar beneden praten om jobs in te voeren? Of verdient Europa een pluim omdat het niet meedoet met de competitieve devaluaties?

Een zwakke euro lost de structurele pijnpunten van de Europese economie niet op: de interne vraag en investeringsdynamiek zijn zwak door de lage werkgelegenheid, de stroeve arbeidsmarkten, de vergrijzing. Die sclerose vertaalt zich in een overschot op de lopende rekening, die dus goed is, niet omdat we zo goed verkopen, wel omdat we op die manier weinig consumeren en investeren.

De Europese Centrale Bank (ECB) kan een stukje van de oplossing aanreiken door via een soepeler monetair beleid de vraag op te stoken. De ECB kan precies dankzij de sterke euro een tandje bijsteken, want een sterke euro maakt de invoer wat goedkoper en drukt dus de inflatie. Een renteverlaging door de ECB kan ook de versteviging van de euro wat afremmen. Maar of de ECB dit duwtje in de rug van de Europese economie wil geven? Het grote werk is trouwens voor de politici, die moeten beginnen met het stimuleren van de werkgelegenheid. Lukt dat niet, dan zal de euro in de toekomst wel vanzelf in de voetsporen van de dollar treden.

Daan Killemaes

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content