Design voor de nijvere massa

Op de eerste Wereldtentoonstelling in 1851 was de Belgische stand even groot als die van Duitsland en bijna zo groot als die van Frankrijk. De Great Exhibition bracht genoeg op om een museum over ‘toegepaste kunst’ op te richten. Het Victoria and Albert Museum (V&A) werd het eerste museum van de industriële revolutie. De stichter was een Duitser, leert een tentoonstelling over het V&A in Bonn.

“Met een Duitser aan het hoofd van het V&A is de cirkel rond”, zegt Martin Roth. De Duitser is sinds dit jaar directeur van het toonaangevende museum voor toegepaste kunst en design in Londen. “Tot voor enkele jaren werd een Duitser als baas van een prestigieuze Britse instelling niet getolereerd. Nochtans was ook de stichter van het V&A een Duitser en zijn de roots van het museum onmiskenbaar Duits geïnspireerd. Sinds enkele jaren gebeurt daar ook onderzoek naar.”

Koningin Victoria trouwde in 1840 met haar volle neef, Albert van Saksen-Coburg en Gotha. Dat was een plannetje van hun ambitieuze dear uncle, Leopold I van België. Onze koning hoopte via hen een belangrijke invloed te hebben op het Britse beleid, maar Victoria liet haar man bij de haard zitten en hield hem ver weg van de politiek.

Godfried van Bouillon

“De prins-gemaal moest op zoek naar een nuttige bezigheid”, zegt Marie-Louise von Plessen, curator van de tentoonstelling ‘Art and Design for All. The Victoria and Albert Museum’, die tot 15 april loopt in de Bundeskunsthalle in Bonn. “Albert was een erg ontwikkelde man, een product van de Duitse onderwijshervorming van het begin van de negentiende eeuw. Hij genoot een uitstekende opleiding aan de universiteit van Bonn en studeerde economie, kunst, geschiedenis, filosofie en rechten. Hij leerde aan de universiteit de filosoof Immanuel Fichte en de dichter August Wilhelm von Schlegel kennen.”

Albert had belangstelling voor wetenschap, techniek en kunst. Op zijn initiatief en onder zijn leiding vond in 1851 de eerste Wereldtentoonstelling plaats. “De prins en zijn kompanen organiseerden de tentoonstelling ter viering van de moderne industriële technologie en ontwikkeling. En ook wel als reactie op de succesvolle ‘ Exposition des produits de l’industrie française’ in Parijs in 1844.”

“De bezoekers konden 100.000 hoogwaardige gebruiksvoorwerpen uit de hele wereld aanschouwen. Een trekpleister was een kopie van het monument ter ere van Godfried van Bouillon dat op het Koningsplein in Brussel staat. Dat was toen het grootste bronzen beeldhouwwerk van de wereld”, zegt Von Plessen. “Het stond er niet zozeer als kunstvoorwerp, maar wel als pronkstuk van het Belgische industriële kunnen. De Belgen bouwden ook een arbeidercité, die is in Londen heropgebouwd en wordt nog altijd bewoond.”

De Great Exhibition lokte in een half jaar ruim 6 miljoen bezoekers en was een reusachtig commercieel succes. De opbrengst was genoeg om een terrein van 36 hectare in South Kensington te kopen en er een kunst- en wetenschapscampus aan te leggen. Het eerste ‘nijverheidsmuseum’ was een voorloper van het V&A. Meer dan 7000 stukken werden tentoongesteld, vooral uit didactische overwegingen. Goede smaak werd met slechte smaak geconfronteerd.”

“Het museum diende ook als school voor de publieke smaak en het fatsoen, een open leerboek. De directie vond het beter dat arbeiders naar het museum gingen dan dat ze hun geld verdeden in de pub. Dat was ook technisch mogelijk, want er was gasverlichting waardoor de bezoekers ook ‘s avonds konden komen. Andere vooruitstrevende nieuwigheden waren een auditorium, een restaurant en openbare toiletten. De toegang was op sommige dagen gratis om alle lagen van de bevolking te bereiken.”

Het vijgenblad van David

Het nieuwe museum moest in eerste instantie Groot-Brittannië als werkplaats van de wereld in de kijker plaatsen. “Maar het V&A evolueerde en besteedt nu ook aandacht aan de geschiedenis van de Europese industrialisering en de invloed van vreemde culturen in een steeds meer geglobaliseerde wereld. Het is ook een onuitputtelijke bron van inspiratie, vernieuwing en wetenschap, en niet alleen voor kunsthistorici of modeontwerpers”, zegt Von Plessen.

“Een belangrijk aspect van de vroege collecties van V&A was de reproductie van kunstwerken, bijvoorbeeld foto’s of afgietsels in gips. Zo werden de collecties toegankelijk voor iedereen, ook buiten Groot-Brittannië. Een internationaal uitwisselingsverdrag werd onder meer door de graaf van Vlaanderen, de broer van Leopold II, ondertekend.”

In Bonn ligt een afgietsel van een gigantisch gipsen vijgenblad. In het zedige victoriaanse tijdperk moesten de edele delen van de David van Michelangelo immers afgedekt worden… Daarnaast leende het V&A 400 stukken uit: toegepaste kunst zoals meubels, ceramiek, porselein, textiel of beeldhouwwerken en ook schatten uit India, China, Japan en het Midden-Oosten, tot en met design van hedendaagse artiesten.

“De invloed van het V&A is groot. In de hele wereld ontstonden gelijkaardige musea als lokale pendant. Het merendeel daarvan floreert nog altijd. België valt daar een beetje tussenuit. Al komen het Design Museum in Gent of de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel wel wat in de buurt”, geeft Von Plessen nog mee.

www.bundeskunsthalle.de

FREDERIC EELBODE IN BONN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content