Decentraal overleg wordt Europese trend

In een toenemend aantal Europese landen verloopt het loonoverleg gedecentraliseerd: het gewicht van collectieve arbeidsovereenkomsten op bedrijfsniveau neemt toe ten nadele van sectorale loonakkoorden. Duitsland gaf de voorzet, Zuid-Europese landen volgden noodgedwongen. Maar België trappelt ter plaatse.

Een van de manieren om de overheidsfinanciën van de Europese lidstaten opnieuw gezond te maken loopt via het versterken van de concurrentiekracht van de ondernemingen. Dat zorgt voor jobcreatie, meer overheidsinkomsten en minder uitgaven. Vrijwillig of onder druk van de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank (ECB) of het Internationaal Monetair Fonds (IMF) kiezen de nationale overheden daarbij voor het flexibeler maken van de arbeidsmarkt en meer bepaald door een decentralisering van het loonoverleg. Loononderhandelingen vinden in toenemende mate op bedrijfsniveau of zelfs individueel plaats, ten nadele van interprofessionele (nationale) of sectorale onderhandelingen.

De redenering daarachter is dat collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) op die manier dichter aansluiten bij de economische realiteit waarin het bedrijf zich bevindt. In tegenstelling tot wat tot voor kort vaak het geval was, kunnen die bedrijfs-cao’s minder royale loonsverhogingen toekennen dan die op sectoraal of interprofessioneel niveau. Dat geeft extra ademruimte aan bedrijven die het moeilijk hebben om te concurreren met het buitenland.

Duitsland speelde daarin de voorbije jaren een voortrekkersrol. Al in 1993-1994 werden daar zogenaamde opt-out-loonakkoorden afgesloten, waarbij individuele bedrijven kunnen afwijken van sectorale cao’s. Zo beslissen vakbonden en werkgevers op bedrijfsniveau bijvoorbeeld om geen loonsverhoging toe te kennen terwijl de arbeidstijd wordt verlengd. In ruil daarvoor garandeert de werkgever jobbehoud. Alle grote bedrijven – Bosch, Siemens, Volkswagen – kozen voor die ‘openingsclausules’ op bedrijfsniveau. Sinds de arbeidsmarkthervormingen van 2003 zijn die nog toegenomen. De Duitse werkloosheidsgraad staat nu met 6,7 procent op het laagste peil sinds de hereniging.

Volgens Hagen Lesch, econoom van het Institut der deutschen Wirtschaft in Keulen, is daardoor de penetratiegraad van de sectorale cao’s de voorbije jaren gestaag afgenomen. In 1995 bepaalden sectorale cao’s de loon- en arbeidsvoorwaarden van 72 procent van de werknemers uit het vroegere West-Duitsland. In 2010 was dat gedaald tot 56 procent. De flexibele loonakkoorden liggen aan de basis van het tweede Duitse Wirtschaftswunder, dat loonmatiging koppelde aan jobcreatie.

“In Duitsland merken we al jaren een negatieve loondrift”, zegt Ronald Janssen, adviseur bij het Europees Vakverbond (EVV). “De stijging van de loonkosten op bedrijfsniveau ligt vaak een stuk lager dan wat sectorale akkoorden toelaten. Als de loonkosten dit jaar volgens de sectorale cao’s met 2,4 procent mogen stijgen, dan zal dat in veel gevallen uiteindelijk 2 procent zijn omdat de bedrijfsakkoorden via opt-outs onder die norm gaan.”

Niet met de vakbonden

Uit een analyse van Janssen blijkt dat ook de Zuid-Europese landen met zware overheidstekorten en een torenhoge staatsschuld hun concurrentiekracht proberen te herstellen door de weg van die loondifferentiatie in te slaan. In Griekenland is het al een jaar mogelijk dat individuele ondernemingen een cao afsluiten die lagere lonen en arbeidsvoorwaarden oplegt dan een sectorale cao. In Spanje wordt de hiërarchie van de loononderhandelingen omgekeerd. Waar vroeger een hoger onderhandelingsniveau (de sector) voorrang had op een lager (vaak het bedrijf), is het nu omgekeerd. Individuele ondernemingen kunnen bovendien afspraken maken met werknemers om af te wijken van sectorale cao’s. De vakbonden worden bij deze gesprekken niet betrokken.

In Portugal kan een bedrijf met minder dan 250 werknemers voortaan een sectorafwijkend loonakkoord afsluiten. Dat gebeurt via overleg met een comité van werknemers en dus niet met de vakbond. Ook Italië kiest voor flexibele loonakkoorden. Daar zijn afwijkingen van de sectorale cao mogelijk als het voortbestaan van de onderneming in gevaar is of als men interessante investeringen kan aantrekken.

Ierland, dat eveneens een financieel-economische storm heeft moeten doorstaan, kon niet achterblijven. Onder druk van de trojka ECB, IMF en Europese Commissie is de algemeen bindende verklaring van een aantal sectorale cao’s (onder andere in de horeca) afgeschaft. Dat betekent dat bedrijven volledig autonoom loonakkoorden kunnen afsluiten. Ronald Janssen merkt die trend naar loondifferentiatie en decentralisering van sociaal overleg ook in Centraal- en Oost-Europese landen zoals Roemenië en Hongarije. Hij voorspelt dat deze deregulering ook in Nederland en België zal toenemen.

Het rigide België

“Dat zou geen slechte zaak zijn. Europees onderzoek heeft aangetoond dat België een van de Europese landen is met het meest gecentraliseerde overleg”, zegt Geert Janssens, hoofdeconoom van Ondernemersplatform VKW. “Er is het rituele spel van het interprofessioneel akkoord en de onderhandelingen in de sectoren. De marge bij de bedrijven om zelf een loonbeleid te voeren is te beperkt. En de automatische loonindexering maakt dat een groot deel van de loonstijgingen voor iedereen gelijk is. Neem daar de loonbarema’s bij en je kan spreken van een gebetonneerde loonstructuur. Uiteenlopende sectorale loonakkoorden houden weliswaar rekening met bijvoorbeeld het verschil in productiviteit, maar meer loonverschillen op bedrijfsniveau zijn aangewezen. En dan heb ik het niet over de lonen van de CEO’s, maar over meer loondifferentiatie in de midden- en de lage lonen.”

De Belgische overheden en sociale partners hebben tot nog toe nooit echt gekozen voor loondecentralisatie en het gebruik van openings- of opt-out-clausules. De druk om dat te doen komt vooral van aanbevelingen van organisaties als de OESO. In België kunnen lonen die op bedrijfsniveau worden vastgesteld in principe alleen hoger zijn dan de lonen op sectoraal niveau. Enkel als een sectoraal akkoord expliciet in die mogelijkheid voorziet, kan daar op bedrijfsniveau van worden afgeweken.

Maar het gebruik van openingsclausules in sectorale overeenkomsten is in België niet heel gebruikelijk en ze beslaan slechts een klein deel van de arbeidsmarkt. Meestal gaat het om vrijstellingen van sectoraal overeengekomen loonsverhogingen voor ondernemingen in moeilijkheden. Volgens de federale overheidsdienst Werkgelegenheid zijn sinds 2005 in slechts zes sectoren dergelijke clausules overeengekomen, gaande van kaderpersoneel in de metaalsector tot grote kleinhandelszaken.

Werkgeversorganisaties en vakbonden zijn geen vragende partij om het Belgische stelsel fundamenteel bij te sturen. Ronald Janssen: “Maar als België zijn overheidsfinanciën niet op orde krijgt, ontsnappen ook wij niet aan die negatieve loondrift zoals in Duitsland. Concreet verwacht ik dan een verdere uitholling van het automatisch indexsysteem en bedrijfsakkoorden of zelfs individuele overeenkomsten die onder de interprofessionele of sectorale loonnorm gaan.”

ALAIN MOUTON, FOTOGRAFIE THOMAS LEGRÈVE

“Ik verwacht bedrijfsakkoorden of zelfs individuele overeenkomsten die onder de inter- professionele of sectorale loon-norm gaan”Ronald Janssen (EVV)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content