De zitbank van de jetset

Klingnau (Zwitserland) : U vindt ze in het Beverly Hills Hotel in Hollywood of in de Société des Bains de Mer in Monaco. Bankiers, ambassadeurs en ministers nemen erop plaats van Amsterdam tot Singapore. En zelfs James Bond laat zich graag in meubelen van de Sede neervlijen. Topman Hans-Peter Fässler, een halve West-Vlaming, verklapt waarom.

Vanaf het moment dat hij geboren werd, wist zijn moeder al meteen dat ze zo geen tweede wilde hebben! En mettertijd is Hans-Peter Fässler er niet gemakkelijker op geworden. Hij is buitengewoon sympathiek en vrijgevig, maar minstens even koppig. Je houdt van wat hij doet of je houdt er niet van, maar het leeuwendeel van de tijd moeten mensen toegeven dat hij gelijk heeft.

Een product van de Sede garandeert een solide structuur, een comfortabele opvulling dankzij selecte materialen, een onberispelijke afwerking en een vorm die avant-gardistisch noch retro is. Fässler houdt van mooie dingen. Mooie dingen die de esthetiek uitstralen waarvan hij houdt. Paolo Piva heeft voor hem een huis gebouwd in de buurt van Klingnau, waar hij zijn indrukwekkende verzameling hedendaagse schilderijen, grand-cruwijnen en oude en minder oude auto’s heeft ondergebracht – tijdens het lange gesprek dat wij met hem voeren, zullen vooral zijn drie Jaguars, zijn vijf Porsches, zijn twee Ferrari’s, zijn Lotus en zijn BMW aan bod komen, en tegen het einde van de dag zal hij zijn chauffeur trouwens opdragen om ons naar het vliegveld terug te brengen met een schitterende Bentley die nog maar enkele tientallen kilometers op de teller heeft staan.

Van Mick Jagger tot Steffi Graf

Maar laten we het eerst hebben over de zitbanken van de Sede. “Een product ontwikkelt zich niet uit zichzelf,” vertelt Fässler. Het zijn mensen die het ontwerpen voor een bepaalde functie. Goed design is een zeldzaamheid. Vandaag is het woord design vaak een belediging. Het wordt misbruikt en te grabbel gegooid. Het wordt gebezigd door zij die niets anders over hun product te vertellen hebben. Ze zeggen dat het design is, omdat het zonder die aanduiding niet begrepen zou worden en al helemaal niet bruikbaar zou zijn. Mijn producten zijn geen design, maar creaties. Ik werk dus niet met designers, maar met uitvinders. Een zitbank moet vóór alles ingenieus zijn.”

Dat neemt echter niet weg dat de Sede op een mooie reeks referenties kan bogen. Zo sieren meubelen van de Sede de vip-lounges in de luchthavens van Brussel, Genève, New York en Oman. En men zit erin op de hoofdzetels van BMW, Veuve Clicquot, Ebel, IBM, LVMH en Rolex.

Maar met uitzondering van het Victoria & Albert Museum in Londen, hebben de grote musea van hedendaagse kunst en meubilair, zoals het Design Museum in Londen en het Moma in New York geen creaties van de Sede in huis. Dat kan Hans-Peter Fässler weinig schelen: de huizen van Julie Andrews, Maurice Béjart, Michael Caine, Aretha Franklin, Tom Jones, Donna Karan, Nana Mouskouri, Paul Newman, Jil Sander, Luciano Pavarotti, Mick Jagger, Ringo Star, Tina Turner, Jean Yanne, Mario Vargas Llosa, Steffi Graf, Martina Hingis, Emile Mpenza en Michael Jordan zijn evenveel waard als een museum.

De man weet te overtuigen zonder iets te vragen. “Producenten van beroemde films of televisieseries zoals James Bond, Tatort en Miami Vice kwamen zelf aankloppen voor zitbanken van de Sede, zonder dat wij per se aan product placement wilden doen. Zo verscheen de Skeleton-bureaustoel in de recentste James Bond.”

“Ek spreke wèstvlams dialekt oi wilt”

In de hoofdzetel van de Sede in Klingnau, op nauwelijks een kilometer afstand van de Duitse grens, omringt Fässler zich, in zijn immense bureau, met voortreffelijke prulletjes: hier een Vasarely, daar een Bram Bogart, en een hele stoet andere topvertegenwoordigers van de hedendaagse kunst volgen elkaar op tot aan de wandelgangen die naar zijn koninkrijk leiden.

Ek spreke wèstvlams dialekt oi wilt” (Ik spreek West-Vlaams als u dat wilt). Hans-Peter Fässler heeft een imposant voorkomen. Met zijn lichte broek en hemelsblauwe coltrui lijkt deze roker barstensvol energie te zitten. We worden warm onthaald. En hij heeft heel wat te vertellen.

“Ik ben in 1950 in Zwitserland, vlakbij Zürich, geboren. Van 1954 tot 1960 ontvoerden mijn Zwitserse vader en West-Vlaamse moeder mij naar Belgisch Congo, waar mijn ouwe heer, een textielingenieur, weverijen en confectiebedrijven oprichtte. Wij woonden in het Albertville en Elisabethville van die tijd. Ten tijde van de onafhankelijkheid van Congo zijn we twee keer bij mémétje in Zwevegem ingetrokken, totdat mijn vader een nieuwe opdracht kreeg om een fabriek in Tielt op te richten. Daar zijn wij toen gaan wonen en ik heb er een flink deel van mijn jeugd doorgebracht en ben daarna gaan studeren in Kortrijk, Gent en ten slotte in Brussel.”

Vandaag spreekt Fässler vloeiend vier talen, maar een goede leerling was hij niet bepaald. “Ik vond het leuker om op café met mensen te praten dan colleges bij te wonen. Omdat ik zo zelfstandig was, hield ik het studeren al gauw voor bekeken. En dus richtte ik op mijn twintigste mijn eigen zaak voor de in- en verkoop van textiel op.”

In 1974 trakteerde hij zichzelf op een vakantie in Rhodesië (het huidige Zimbabwe). Fässler raakte er evenwel meteen betrokken bij een zwaar auto-ongeval, zodat hij regelrecht op de intensive care belandde van een ziekenhuis waarvan de zalen vol lagen met de oorlogsinvaliden van die tijd. “Toch viel ik als een blok voor dit land. Na mijn herstel ben ik teruggekeerd naar België om net zo snel weer terug te gaan met een luxewagen als enige bagage. Ik heb die auto daar voor een fenomenaal bedrag doorverkocht, wat me de armslag gaf om een klein dameskledingbedrijf te kopen. Na vijf jaar heb ik alles zo moeten achterlaten vanwege het oorlogsgevaar. Ik ben volledig berooid naar Tielt teruggekeerd. Wat moest ik gottedorie beginnen? In die tijd kon je nog in je eentje een café openen zonder startkapitaal, aangezien de eerste factuur pas betaald hoefde te worden bij de tweede levering enzovoort.”

Van café-uitbater tot bedrijvendokter

En dus opende Hans-Peter Fässler maar een café in Tielt, Le Chopin. Het was dag en nacht open, maar ondertussen stuurde hij links en rechts wel CV’s op.

“En drie maanden later werd ik aangeworven door Mitsui & co. , een van de grootste tradingbedrijven uit die tijd. Ik was er verantwoordelijk voor de textielsector. Binnen de kortste keren sleepte ik een paar mooie contracten in de wacht en dat werd opgepikt door headhunters, die me een job bezorgden bij Playtex in Zwitserland, waar ik algemeen directeur werd en waar ik op minder dan een jaar tijd de verliezen tot winsten omtoverde.”

En hopla, daar waren diezelfde headhunters weer, ditmaal om hem binnen te loodsen bij speelgoedfabrikant Matchbox in Duitsland, een bedrijf dat hij naar de beurs bracht. Ook Matchbox boekte grote winsten toen Fässler in 1988 door de Sede werd gevraagd. De meubelfabrikant was toen in handen van de cementfabriek PCW, die interesse had voor een diversificatie in de luxesector. En ook nu weer hetzelfde scenario: “Ik had mezelf de opdracht gegeven om de Sede binnen een jaar opnieuw winstgevend te maken en de groei te garanderen. In grove lijnen komt het erop neer dat je altijd moet zien of er niet te weinig wordt verkocht, of er niet te veel kosten zijn en of de marge niet te klein is. Bij de Sede kon het label zich een grotere marge veroorloven en ik heb de verkoopafdeling gereorganiseerd. In 1993 heb ik het bedrijf overgenomen.”

Serge Vanmaercke

Hans-Peter Fässler, de topman van de Sede, heeft ooit nog een cafeetje gehad op het marktplein van Tielt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content