De westerse islamitische Chinees

Tot welke “beschaving” men behoort, doet er eigenlijk minder toe dan men wel denkt.

Sinds het einde van de koude oorlog is het begrip “cultuur” erg populair. Neen, niet de cultuur die we in de schouwburg of in een kunstgalerij zien, wel de cultuur waarvan beweerd wordt dat ze de drijvende kracht achter het menselijk gedrag is. Overal ter wereld zoeken geleerden en politici verbanden tussen cultuur enerzijds en economie, politiek en diplomatie anderzijds.

Het best gekende voorbeeld is wellicht de idee dat “Aziatische waarden” het succes van de Zuidoost-Aziatische economieën zouden verklaren. Anderen beweren dan weer dat de internationale geschillen (zullen) worden veroorzaakt door conflicten tussen beschavingen.

Het beeld waarmee Bernard Lewis zijn geschiedenis van het Midden-Oosten opent, is veelzeggend. Een man zit aan een tafeltje in een café in één of andere stad in het Midden-Oosten. Hij “drinkt een kopje koffie of thee. Misschien rookt hij wel een sigaret, leest hij een krant, legt hij een spelletje kaart of luistert hij met een half oor naar de radio of de televisie die in de hoek van het café staat.” Ongetwijfeld Arabisch, misschien wel moslim, dat zijn de culturele groepen waarmee de man zichzelf bijna zeker zou identificeren. Ongetwijfeld zal hij ook zeggen dat de “westerse cultuur” hem vreemd, misschien wel vijandig is.

Maar wanneer je wat beter kijkt, beginnen de culturele verschillen te vervagen. Deze cafébezoeker draagt wellicht kleren die er westers uitzien, tennisschoenen, jeans en T-shirt. En er zijn nog zoveel andere westerse dingen : de koffie die hij drinkt, de tabak die hij rookt, de krant die hij leest, de radio en televisie waarnaar hij luistert.

Voor Bernard Lewis is het resultaat meer dan duidelijk. “In moderne tijden,” zo schrijft hij, “was de overheersende factor in het bewustzijn van de meeste mensen uit het Midden-Oosten de invloed van Europa, en later meer in het algemeen van het Westen, en de transformatie sommigen zouden het een verschuiving noemen die daardoor teweeg werd gebracht.” Lewis belicht hier het belangrijkste en minst bestudeerde aspect van de culturele identiteit : namelijk de verandering ervan. Het is raadzaam om dit idee in het achterhoofd te houden wanneer het cultuurdebat, na de publikatie van het nieuwe boek van Samuel HuntingtonThe Clash of Civilisations and the Remaking of World Order waarschijnlijk weer zal oplaaien.

CONFLICT VAN BESCHAVINGEN.

Huntington is docent internationale politiek aan Harvard en voorzitter van het Harvard Institute for Strategic Planning. Hij voorspelt dat er cultuuroorlogen zullen komen : “Mijn hypothese is dat de fundamentele bron van conflicten in deze nieuwe wereld niet zozeer van ideologische of economische aard zal zijn. Het grote verschil tussen de mensen en de belangrijkste bron van conflicten zal van culturele aard zijn.” Na de koude oorlog leek cultuur de plaats in te nemen van de ideologie. In de toekomst zou oorlog, zo beweert Huntington, ontstaan “tussen naties en groepen van verschillende beschavingen” : westers, confuciaans, Japans, islamitisch, hindoe, orthodox en Latijns-Amerikaans, misschien wel Afrikaans en boeddhistisch.

Huntington is slechts één van de steeds groter wordende groep schrijvers die de nadruk leggen op het belang van culturele waarden en instellingen. Hij bestudeerde de invloed van cultuur op internationale conflicten. Drie andere strekkingen geven een andere verklaring aan de culturele invloeden.

Cultuur en economie. De wellicht oudste strekking beweert dat de culturele waarden en normen de mensen en in ruimere zin de landen ofwel pover ofwel goed voor economisch succes uitrusten. De archetypische moderne verklaring van dit standpunt was de studie van Max Weber over de protestantse werkethiek. Die, zo beweerde hij, was de reden waarom in de protestantse delen van Duitsland en Zwitserland grotere economische successen werden geboekt dan in de katholieke delen van beide landen.

Vandaagt grijpt een handvol schrijvers weer naar dit thema. Volgens Lawrence Harrison is het de cultuur die de hoofdverantwoordelijke is “voor fenomenen zoals de aanhoudende instabiliteit en onrechtvaardigheid in Latijns-Amerika, de economische “wonderen” in Taiwan en Korea en de successen van de Japanse economie.” In Race and Culture : A World View haalt Thomas Sowell nog andere voorbeelden aan. Hij beweert dat de Spaanssprekende elite, zowel in Spanje als in Latijns-Amerika, zich eeuwenlang minachtend tegenover handel en industrie heeft opgesteld.

Cultuur als maatschappelijke blauwdruk. Een tweede groep analisten bestudeerde de band tussen culturele factoren en politieke systemen. Robert Putman, ook een Harvard-docent, brengt de Italiaanse politieke en sociale instellingen terug tot het gebrek aan “burgerlijke cultuur” in dit land. Hij beweert dat de Italiaanse gebieden waar de democratische instellingen bijna volledig ontplooid zijn, vandaag nog altijd overeenkomen met de gebieden waar deze instellingen in de 14de eeuw voor het eerst werden ingevoerd.

Francis Fukuyama van de George Mason University concentreert zich op één bepaald maatschappelijk kenmerk : “vertrouwen”. Volgens hem worden het welzijn van een land en zijn concurrentiepositie door één enkel alomtegenwoordig cultureel kenmerk bepaald : het niveau van het vertrouwen. Fukuyama beweert dat samenlevingen met een “laag vertrouwen” zoals China, Frankrijk en Italië waar er alleen in familieverband nauwe banden tussen de mensen bestaan het pover doen op het vlak van het creëren van grote complexe maatschappelijke instellingen zoals multinationals. Ze zijn op concurrentievlak dus benadeeld tegenover de landen met een “groot vertrouwen” zoals Duitsland, Japan en de Verenigde Staten.

Cultuur en beslissingsproces. De laatste groep geleerden bestudeerde de manier waarop culturele veronderstellingen als oogkleppen fungeren. Politici én kiezers uit verschillende landen hebben een andere kijk op dezelfde kwestie omwille van hun verschillende culturele achtergronden. Daarom is cultuur een internationale barrière. Of, zoals Ole Elgstrom het stelt : “Wanneer een Japanse eerste minister zegt dat hij zijn best zal doen om een bepaald beleid toe te passen, kraaien de Amerikanen al victorie, maar wat de eerste minister eigenlijk echt wilde zeggen was neen.”

PROBLEMEN.

Al deze stellingen hebben een massa argumenten opgeroepen. Heeft Huntington het bijvoorbeeld bij het rechte eind wanneer hij enerzijds alle Europese landen onder één cultuur samenbrengt, hoewel de Europeanen verschillende talen spreken, en anderzijds Spanje en Mexico waar toch dezelfde taal wordt gesproken, van elkaar scheidt ? Zijn de katholieke Filipijnen westers of Aziatisch ? Waarom is China met een “laag vertrouwen” en weinig multinationals zo vlug kunnen groeien ? En waarom konden er in het niettemin succesvollere Zuid-Korea met een “laag vertrouwen” dan wel dergelijke ondernemingen worden opgericht ?

Zulke detailvragen zijn van belang omdat hierachter de eerste van drie fundamentele problemen schuilt die aan al deze culturele verklaringen knagen.

PROBLEEM 1.Hoe definieert men wat cultuur is ? Meestal gaat het om autodefinities. Om het met de woorden van Huntington te zeggen : een beschaving “is het breedste identificatieniveau waarmee iemand zich zeer krachtig identificeert”.

Het probleem is echter dat relatief weinig mensen zich “zeer krachtig” met brede culturele groepen identificeren. Ze zijn eerder geneigd om zich met iets minder omvangrijk te identificeren : naties of etnische groepen. Europa is een goed voorbeeld hiervan. Uit een opiniepeiling van de Europese Commissie blijkt dat de helft van de Britten, Portugezen en Grieken zichzelf alleen als inwoners van hun land beschouwen. Hetzelfde geldt voor één op drie Duitsers, Spanjaarden en Nederlanders.

In islamitische landen kan de balans tussen culturele en nationale identificatie naar de kant van de cultuur overhellen. Maar zelfs hier blijft het gevoel voor bijvoorbeeld het Egyptische, Iraakse of Palestijnse nationale bewustzijn heel sterk.

PROBLEEM 2. Culturen bestaan uit een samenbundeling van dubbelzinnige en soms zelfs tegengestelde kenmerken. Het tafereeltje van de man in het Arabische café van Bernard Lewis laat dat al vermoeden.

Van de islamitische landen wordt bijvoorbeeld stelselmatig aangenomen dat ze de antithesis van de moderniserende westerse waarden belichamen. In de islam is traditie een goede zaak. En toch is de islam ook een monotheïstische godsdienst die rationalisme en wetenschap aanmoedigt. Sommige historici hebben op een plausibele manier beweerd dat het de islamitische universiteiten uit het middeleeuwse Spanje waren die wetenschap en rationalisme tijdens de donkere jaren van Europa levend hebben gehouden en dat de islam een essentiële band vormde tussen de oude wereld van de Grieken en de Romeinen en de Renaissance.

Twijfelt u ? Dan moet u toch maar eens kijken naar het geval van China en de “confuciaanse traditie”. China was bij momenten het meest welvarende land ter wereld en dan weer één van de armste. Voorstanders van de Confuciaanse traditie hebben gewezen op het aanmoedigen van noeste arbeid, spaarzin en investeringen voor de toekomst, plus de klemtoon om samen aan één gemeenschappelijk doel te werken. Al deze kenmerken verklaren waarom de traditie de Aziatische groei heeft geholpen. Max Weber ziet dezelfde traditie echter helemaal anders. Volgens hem ontmoedigt de confuciaanse klemtoon op gehoorzaamheid aan het ouderlijk gezag, concurrentie en innovatie en is deze cultuur bijgevolg een hinderpaal voor economische successen.

China is trouwens niet het enige land dat op deze manier systematisch verkeerd werd beoordeeld. In 1945 werd van Indië en Ghana verondersteld dat ze beter zouden presteren dan Japan en Zuid-Korea, deels omwille van hun vermeende culturele erfenis.

PROBLEEM 3. Culturen werken nooit geïsoleerd. Wanneer ze het gedrag van de mensen beïnvloeden, zijn ze altijd een deel van een groter gemengd geheel. Dit geheel bevat het regeringsbeleid, persoonlijk leiderschap, technologische en economische veranderingen enzovoort. Voor elk gevolg zijn er altijd verschillende oorzaken. En zo ontstaat een derde twijfel omtrent de culturele verklaringen : hoe weet men of het de cultuur en niet wat anders is geweest, die de oorzaak is ? Dat kan men niet. Het probleem van het oorzakelijk verband lijkt onoplosbaar.

CULTUUR ALS PARASIET.

Van de talrijke alternatieve verklaringen zijn er drie die in het oog springen : de invloed van de ideeën, de invloed van de regering en de invloed van wat we het “kennistijdperk” zouden kunnen noemen.

De invloed van ideeën als een gigantisch organisatorisch principe is uiteraard niet meer wat het was ten tijde van de koude oorlog die de wereld in een communistisch en een kapitalistisch kamp verdeelde. Het ideologische gedeelte van de mengeling is wat minder belangrijk, hoewel niet, zoals sommigen beweerden, onbetekenend geworden.

Een centrale thesis van de cultuurschrijvers is dat de invloed van de regering slinkt terwijl de invloed van cultuur toeneemt : culturen vervangen de staat. Deze stelling druist in verschillende opzichten tegen de intuïtie in. De regeringen hebben nog altijd de controle over het leger, ze heffen belastingen en geven een groot deel van het BNP uit. Het is dan ook geen verrassing dat de regeringen de culturen evenzeer beïnvloeden dan omgekeerd. Een voorbeeld. Waarom heeft Zuid-Korea (een cultuur met een “laag vertrouwen”, weet je nog) zoveel grote internationaal concurrerende bedrijven ? Het antwoord is dat de regering besliste dat het land die moest hebben.

En dan is er nog het “kennistijdperk”, een krachtig en groeiend fenomeen. Zoals eerder al de industriële revolutie, creëert het kennistijdperk een reusachtige verandering. Het is een snelle, zelfs chaotische verandering met een antitraditionele en anti-autoritaire inslag. En toch beweren de culturele voorstanders nog altijd dat cultuur zelfs in dit kennistijdperk de belangrijkste drijfveer van veranderingen zal blijven. Dat doen ze om twee nogal uiteenlopende redenen. Sommigen beweren dat het nieuwe tijdperk de kwaliteiten van een wereldcultuur heeft. Er is een wereldtaal, het Engels. En er is ook de beginfase van een internationale beroepsklasse die over culturen en nationale grenzen heen reikt : steeds meer bankiers, computerprogrammeurs, directeurs en zelfs militairen zouden naar verluidt evenveel met hun collega’s in andere landen gemeen hebben dan met hun naaste buren. Anderen twijfelen eraan of de technologie wel een echte nieuwe wereldorde zal voortbrengen. Volgens hen is dit alles gewoon de moderne westerse cultuur.

Het is zinloos om te ontkennen dat de globalisering grote veranderingen in elke samenleving met zich brengt. Het is ook duidelijk dat dergelijke invloeden niet voor alle culturen dezelfde gevolgen hebben. Ze leiden tot een soort natuurlijke selectie tussen de culturen die tegen deze uitdaging opgewassen zijn en de culturen die dat niet zijn. Maar het is twijfelachtig of deze grote krachten hoofdzakelijk van culturele en zelfs westerse aard zijn. Ze bevatten uiteraard een culturele factor : de artefacten van de Amerikaanse cultuur zijn meestal de eerste dingen die in het spoor van een nieuwe weg of een nieuwe televisiezender volgen. Maar de verstorende kracht zelf is van hoofdzakelijk economische aard en werd in Japan, Singapore, China en in Amerika overal even enthousiast ingevoerd. De wereldmarkt is geen cultureel concept.

Suggereren dat handel, globalisering enzovoort tot conflicten zouden leiden, en het argument dan niet verder uitdiepen, is bovendien niet voldoende. Wanneer men de hoofdlijnen van het argument nagaat, dan lijkt het er eigenlijk grotendeels op neer te komen dat hoe meer landen met elkaar handel voeren, hoe groter de kans wordt dat ze ook oorlog gaan voeren. Dat lijkt ongeloofwaardig. Handel kan de kansen op een mogelijk gewelddadig conflict evengoed verkleinen dan vergroten.

Kortom, het “kennistijdperk” verspreidt de economische ideeën. En deze ideeën hebben niet één, maar wel drie culturele gevolgen. Zij zorgen ervoor dat culturen met elkaar in aanraking komen, wat tot internationale wrijvingen leidt. Ze trekken de banden tussen de verschillende culturen nauwer aan, waardoor het eerste gevolg wordt geneutraliseerd. En ze zouden er wel eens kunnen voor zorgen dat de spanningen in een cultuurgebied groter worden wanneer sommige groepen proberen om zich aan de nieuwe wereld aan te passen en anderen er hun rug naar toe keren.

De conclusie moet zijn dat hoewel cultuur verder een belangrijke invloed op landen en individuen zal blijven uitoefenen, ze niet plots een grotere rol dan bijvoorbeeld regeringen of onpersoonlijke economische machten is gaan spelen. Noch speelt zij de allesomvattende definiërende rol die de ideologie tijdens de koude oorlog speelde. Een groot deel van haar invloed is van secundaire aard en ontstaat namelijk deels als een reactie op het “kennistijdperk”. In de mengeling van wat het menselijk gedrag beïnvloedt, zal de rol van cultuur eerder slinken dan toenemen. Deze rol zal worden samengedrukt tussen enerzijds de geestdriftige expansie van de overheid en anderzijds de globalisering.

The Economist

VERSCHILLENDE CULTUREN Zeker niet hoofdoorzaak van conflicten in de toekomst.

McDONALDS IN CHINA In heel wat landen zijn er elementen van verschillende culturen aanwezig.

JAPANSE AUTO IN QATAR Handel kan de kansen op mogelijke conflicten evengoed verkleinen dan vergroten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content