Antwerpen werd een wereldhaven dankzij het Waalse staal. De Generale Maatschappij koos na de Tweede Wereldoorlog voluit voor investeringen in Vlaanderen. En Vlaanderen profiteerde op het einde van de jaren zeventig het meest van de steun aan de nationale sectoren. De Waalse econoom Michel Quévit ontkracht een aantal mythes uit onze economische geschiedenis.
Academici leven van de verontwaardiging. Zo ook Michel Quévit, emeritus econoom van de UCL. Toen Jean-Marie Dedecker (LDD) eind 2008 in een interview met het Franse weekblad Le Point verklaarde dat Wallonië al sinds 1830 profiteert van de financiële transfers uit Vlaanderen, kroop Quévit in zijn pen. Het resultaat is Flandre-Wallonie. Quelle solidarité?
De centrale stelling van het boek is dat Vlaanderen sinds 1830 geen nettobetaler is voor Wallonië en Brussel. Integendeel, Vlaanderen wist tot in de jaren zestig te profiteren van de Waalse economische bloei. “Ik weet waar Jean-Marie Dedecker zijn mosterd haalt”, lacht de minzame Quévit. “Hij verwijst naar de studies van de Gentse professor Juul Hannes die stelt dat Wallonië al zeer vroeg in de Belgische geschiedenis geprofiteerd heeft van Vlaamse transfergelden. Wel, dit klopt niet, zo toont een onderzoek van de universiteit Namen aan.”
“Hannes heeft gelijk als hij tot de conclusie komt dat Vlaanderen tussen 1832 en 1912 een groter aandeel van de belastingen heeft betaald dan Wallonië. Het gaat om een verhouding 44 procent versus 30,4 procent. Maar als we alleen directe belastingen in rekening nemen, dan betalen Vlaanderen en Wallonië evenveel in verhouding tot hun bevolking.”
TRENDS. Als we indirecte belastingen, zoals douane en accijnzen, bekijken dan betaalt Vlaanderen meer dan de helft en Wallonië amper 25,5 procent. En die belastingen wegen in de totale fiscale ontvangsten meer door dan de directe belastingen.
MICHEL QUEVIT. “Dat klopt en het heeft vooral te maken met de fiscale inkomsten die de trafiek in de Antwerpse haven genereerde. Die trafiek is voor een belangrijk deel te danken aan handelsstromen ten gevolge van de activiteiten in het Waalse staalbekken. Die waren goed voor 60 procent van de import en export via Antwerpen.
“Hannes gaat te veel uit van het principe van een boekhouder. De financiële solidariteit binnen een land kan je niet alleen evalueren op basis van directe financiële en sociale transfers en de inkomsten van de overheid. Je moet ook kijken naar de overheidsuitgaven. Het investeringsbeleid van de centrale overheid en wie daarvan geprofiteerd heeft. Wel, tussen 1830 en 1965 heeft Wallonië bijgedragen tot de algemene Belgische welvaart, want ten behoeve van het Waalse staalbekken werd de wegen- en spoorinfrastructuur in het hele land verder ontwikkeld. De nadruk bij de aanleg van het spoorwegennet lag op de as Brussel-Antwerpen. De overheid investeerde bovendien zwaar in de uitbouw en de bereikbaarheid van de Antwerpse haven. Dat kwam ook Vlaanderen ten goede, tot vandaag. De Walen betaalden dus wel voor Vlaanderen.”
Is de uitbouw van de Antwerpse haven niet meer dan normaal? Het Waalse staal moest toch via Antwerpen België verlaten?
QUEVIT. “Vergeet niet dat er een grote concurrentiestrijd was tussen de haven van Rotterdam en die van Antwerpen. In de tweede helft van de negentiende eeuw heeft het niet veel gescheeld of de productie van het Waalse staalbekken werd niet via Antwerpen, maar via Rotterdam verscheept. Het tolrecht op de Schelde werd pas in 1863 opgeheven. Antwerpen was een ingesloten haven terwijl Rotterdam aan de volle zee grensde. De Nederlandse haven was dan ook aantrekkelijker.
“De bouw van het Albertkanaal in de jaren dertig was een godsgeschenk voor Antwerpen. Daarmee kreeg het Waalse staalbekken sneller toegang tot de haven. De bouw van het kanaal maakte van Rotterdam niet langer een mogelijke concurrent. Deze investering was ook enorm voordelig voor de Kempen, waar ondertussen ook steenkool was gevonden.”
“Dankzij het Albertkanaal werd het Antwerpse hinterland een aantrekkelijk gebied voor investeerders. En er was niet alleen het Albertkanaal. Vanuit Antwerpen heeft de overheid meer dan 2000 kilometer waterwegen aangelegd zoals het Kanaal van Willebroek en het Kanaal van Charleroi.
“Zo werd de Antwerpse haven niet alleen interessant voor het Waalse staalbekken, maar ook voor Duitsland en Frankrijk. Die investeringen van de Belgische staat hebben de ontsluiting van de Kempen mogelijk gemaakt en na de Tweede Wereldoorlog onder andere Amerikaanse multinationals aangetrokken. Volgens professor Baudhuin heeft 250 miljoen euro aan overheidsinvesteringen voor de ontwikkeling van de Antwerpse haven vijf keer meer privé-investeringen opgeleverd.”
Kozen die multinationals niet voor Vlaanderen omwille van de lage loonkosten?
QUEVIT. “Als je de investeringen van de multinationals tussen de jaren vijftig en zeventig bekijkt dan hebben de loonkosten niet zo’n grote rol gespeeld. Voor de Amerikaanse bedrijven waren investeringen in Europa interessant in de concurrentiestrijd met Japan. Vergeet ook niet dat die buitenlandse bedrijven konden genieten van aanzienlijke fiscale voordelen als ze zich in België vestigden. Tussen 1959 en 1973 was 30 procent van de buitenlandse investeringen in België voor de provincie Antwerpen.
“En de Belgische overheid bleef investeren in de economische ontwikkeling van Vlaanderen. Neem de haven van Zeebrugge begin de jaren zeventig. Het was de tijd van de parallelle en compensatiekredieten. Wel, de prijs voor de bouw van Zeebrugge liep op tot 2,85 miljard euro, met een compensatie van slechts 372 miljoen euro voor Wallonië. Ik was er van nabij bij betrokken als raadgever van Jean-Maurice Dehousse (PS). Hij was de eerste voorzitter van het Waals Gewest, toen nog nog binnen de nationale regering.”
Het was toch de tijd van de wafelijzerpolitiek waarbij een investering in één regio moest gecompenseerd worden door een gelijkwaardige in een andere regio?
QUEVIT. “Wel, het was een zeer slecht werkend wafelijzer. In die tijd werden inderdaad miljarden gestoken in Cockerill Sambre dat op de sukkel was. Maar Sidmar in Zelzate kon ook op hulp rekenen. En dat heeft geleid tot de ontwikkeling van de Gentse haven. Sidmar was ook een onderdeel van de Generale Maatschappij, die inzag dat de maritimisering van de staalindustrie een noodzaak was. Investeringen en financiële steun moesten in eerste instantie naar Sidmar gaan. Onderzoek naar de investeringen in de Duitse, Luxemburgse en Belgische staalbekkens toont aan dat de Generale vanaf 1950 de Waalse staalnijverheid niet meer heeft gemoderniseerd. Sidmar kon je niet meer vergelijken met het Waalse staal. Elke frank voor Zelzate bracht jobs op, elke frank voor het Waalse staal werd gebruikt voor herstructureringen en dus voor het begeleiden van jobverlies.”
Om bij de wafelijzerpolitiek te blijven, moesten er in Wallonië geen autowegen aangelegd worden als compensatie voor de Vlaamse autosnelwegen zoals de belangrijke verbindingsweg Antwerpen-Rijsel?
QUEVIT. “Al in 1938 werd gepleit voor de Autoroute de Wallonie tussen Doornik en Luik, maar die werd pas afgewerkt begin jaren de jaren zeventig toen de Vlaamse autosnelwegen al jaren in gebruik waren. Weer een nationale bijdrage tot de economische ontwikkeling van Vlaanderen.”
U schrijft dat 1965 een keerpunt was in de Belgische economische geschiedenis. Waarom?
QUEVIT. “Op dat moment werd Vlaanderen in België een nettobetaler. Dat is logisch, want die periode luidde het einde van het industriële kapitalisme in. Industriële regio’s als Asturië, Baskenland, Saarland, Nord-Pas-de-Calais werden allemaal netto-ontvangers van transfers. Maar opvallend is dat Vlaanderen stilaan de solidariteit met Wallonië in vraag begon te stellen. Na een eerste fase tussen 1830 en 1960, waarbij een nationaal en solidair economisch beleid werd gevoerd, begon de solidariteit tussen 1960 en 1990 af te brokkelen.”
Hoezo? Cockerill Sambre kreeg tussen 1975 en 1980 zowat 4,46 miljard euro staatssteun. Had het nog zin om een sector zonder toekomst te subsidiëren?
QUEVIT. “Ik heb nooit gezegd dat Vlaanderen het Waalse staal niet gesteund heeft. Maar volgens mij was die steun te beperkt. De fout was ook dat de steun niet bedoeld was om de staalsector te doen overleven. Je moet het als onderdeel van een breder steunprogramma bekijken voor de zogenaamde vijf nationale sectoren: steenkool, staal, textiel, scheepsbouw en holglas. Tussen 1977 en 1980 werd 2,83 miljard euro in die sectoren gepompt. In een tweede fase liep de steun op tot 6,79 miljard euro. Zoals ik al zei, in Wallonië werd dat geld vooral gebruikt om herstructureringen door te voeren en de sociale schokken op te vangen. De Vlaamse bedrijven hebben dat geld aangewend om te investeren en hun schulden af te bouwen.
“Overigens, 76,7 procent van die middelen ging naar Vlaanderen en 23,3 procent naar Wallonië. De Waalse textielbedrijven kregen bijvoorbeeld amper geld, want toen de overheid besloot om de nationale sectoren te steunen, was de Waalse textielindustrie bijna verdwenen.”
Daarmee heeft Vlaanderen de solidariteit met Wallonië toch nog niet in vraag gesteld?
QUEVIT. “We spreken van het einde van de jaren zeventig. Leuvense onderzoekers hebben toen aangetoond dat Wallonië op kosten van Vlaanderen leefde. Dat klopte wat de inkomsten betreft, maar niet wat de uitgaven betreft. Ondertussen riep Vlaanderen ‘geen frank meer voor het Waalse staal’. Zelfs de Vlaamse vleugel van de christelijke vakbond ACV stond daarachter.
“Zo werd de Vlaams-Waalse solidariteit steeds meer in vraag gesteld. Dat wees op een wijziging van de machtsverhoudingen ten voordele van Vlaanderen. Vlaanderen had toen een politieke klasse en een reeks bedrijfsleiders die aan de toekomst dachten. Wallonië beschikte niet eens over een eigen patronaat. België is ondertussen een federale staat, de steun aan bedrijven is geregionaliseerd, maar Vlaanderen stelt de solidariteit weer in vraag, nu via de sociale zekerheid.”
Omdat Wallonië er maar niet in slaagt uit het dal te klimmen. Vlaanderen wil solidair zijn, maar de regio’s moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. Dat wil zeggen: financiële responsabilisering. Regio’s die een goed beleid voeren, moeten daarvoor beloond worden.
QUEVIT. “Dat is een stigmatiserend discours. Als er geen federale solidariteit is, wat is de zin van een staat nog? Je moet de zaken ook in Europees perspectief bekijken. In heel Europa betalen rijke regio’s voor armere regio’s in hetzelfde land. En de Vlaams-Waalse transfers zijn vanuit Europees perspectief zeker niet de hoogste.
“Op basis van de recentste gegevens heb ik de positie van Vlaanderen en Wallonië bekeken ten opzichte van andere landen. Het klopt niet dat Vlaanderen tot de rijkste regio’s van Europa behoort en Wallonië tot de armste. De Vlaamse regering zelf is afgestapt van dat beeld als zou Vlaanderen een topregio zijn. Er zijn al 45 regio’s die een hoger bbp per inwoner hebben dan Vlaanderen, met daarbij voor de hand liggende regio’s als Beieren en Lombardije, maar ook minder voor de hand liggende, zoals Trente en de streek rond Venetië. Als het Europese bbp per kop op 100 ligt is het Vlaamse 120. Wallonië zit op 90. Ik zou ook willen dat de regio boven het Europees gemiddelde uitkomt, maar Wallonië zit zeker niet in de staart van het peloton.”
Maar de kloof met Vlaanderen blijft groot…
QUEVIT. “Je mag geen appelen met citroenen vergelijken. Je moet Wallonië afzetten tegen de regio’s die een vergelijkbaar industrieel verleden hebben zoals de Pas-de-Calais of Lotharingen. Wel, dan scoort Wallonië zeker even sterk. Meer nog, als je een element als innovatie in rekening neemt, dan is er maar één industriële regio die beter doet: het Baskenland.”
Zijn dat de tekenen dat het beter gaat met Wallonië?
QUEVIT. “De gemiddelde economische groei de voorbije tien jaar ligt zowel in Vlaanderen als in Wallonië rond de 10 procent. Nemen we de arbeidsproductiviteit dan ligt die in Wallonië hoger dan vergelijkbare industriële Europese regio’s. De arbeidsproductiviteit is in Waals-Brabant hoger dan in Vlaams-Brabant. De inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling zijn gelijk voor Vlaanderen en Wallonië. Het probleem van Wallonië is dat het bbp per kop objectief gezien niet op het Vlaamse niveau kan komen, maar de groei is wel gelijklopend. Dat vind ik toch verheugend.”
Kan Wallonië Vlaanderen niet proberen in te halen door meer groei te genereren dankzij buitenlandse investeringen? Ierland wist buitenlandse multinationals aan te trekken door Europese subsidies te gebruiken voor een verlaging van de vennootschapsbelasting.
QUEVIT. “Ierland is een slecht voorbeeld, want het land is al zes maanden op de sukkel. Ik wil in het hele debat de Europese solidariteit blijven benadrukken. Vergeet niet dat het Verdrag van Rome de economische en sociale cohesie vastlegt waarbij rijke regio’s betalen voor arme regio’s zodat deze laatste zich economisch kunnen ontwikkelen. Dat principe werd herhaald door de Eenheids-akte van 1986. De Europese verdragen zetten de cohesiepolitiek op hetzelfde niveau als de eenheidsmarkt. Het principe dat rijke regio’s de armere ondersteunen, moet behouden blijven. Ook in de rest van Europa zie ik dat dit principe steeds meer in vraag wordt gesteld.”
MICHEL QUéVIT, FLANDRE-WALLONIE. QUELLE SOLIDARITé? DE LA CRéATION DE L’ETAT BELGE à L’EUROPE DES RéGIONS. COULEUR LIVRES, 2010. 180 BLZ. 19 EURO.
Door alain mouton, fotografie jonas hamers
“Het klopt niet dat Vlaanderen tot de rijkste regio’s van Europa behoort en Wallonië tot de armste”
Michel Quévit “De Europese verdragen zetten de cohesiepolitiek op hetzelfde niveau als de eenheidsmarkt”
Michel Quévit