De valse bescheidenheid van de Vlaamse biotechsector

Geslaagde beursoperaties en een cluster bij Gent verbloemen de harde realiteit van de Vlaamse biotechsector. Te strakke regelgeving en soms onbegrijpelijke tegenkanting maken het de sector nodeloos moeilijk. Ondanks verliescijfers, floreert de Vlaamse biotech dankzij een harde kern van wetenschappers, investeerders en ondernemers.

Abominabel en frustrerend”, foetert Rudy Dekeyser. Het aanslepende verzet van enkele Waalse federale ministers tegen een proefveld voor genetisch gewijzigde populieren, een cruciaal symbooldossier voor de Vlaamse biotechsector, zit de co-algemeen-directeur van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) bijzonder hoog. Het VIB is de interuniversitaire koepel boven de Vlaamse biotechsector uit wiens schoot bedrijven als CropDesign en Devgen zijn ontstaan. Het is een beetje de waakhond van deze sleutelsector.

Biotechnologie dekt een breed spectrum, maar draait om het gebruik van (delen van) levende organismen om producten te maken en processen te verbeteren, vooral voor de medische, chemische en agrarische sectoren. De klassieke biotechnologie omvat bijvoorbeeld het gebruik van gist in de bakkerij en de bierbrouwerij, of het veredelen van gewassen via kruisingen. De moderne biotechnologie maakt vaak gebruik van het genetische materiaal (DNA) van organismen en van antilichamen.

Uitdagingen blijven

Vlaanderen werd met kleppers als CropDesign, Devgen en Bayer BioScience al vroeg een wereldspeler in de biotechnologie voor landbouwtoepassingen, en is dan ook bij uitstek het slachtoffer van de populierenhetze.

Ook in de zogenaamde rode biotechnologie, gericht op geneesmiddelentoepassingen, was Vlaanderen er met Innogenetics al vroeg bij. Het was echter wachten op de huidige generatie beursgenoteerde bedrijven als Thrombogenics, Ablynx, TiGenix en OncoMethylome Sciences voordat de regio een Europese speler werd.

De sector moet noodgedwongen de druk op de ketel houden om Vlaanderen als biotechcluster met Europese allure te handhaven. De uitdagingen zijn nog altijd zo talrijk dat de sector tegenkanting kan missen als kiespijn. Vooral voor een land dat de mond vol heeft van innovatie, moet de regelgeving nog een pak versoepeld worden.

Dat Vlaanderen meespeelt in de Europese eerste klasse van de biotech heeft het te danken aan een handvol pioniers die het baanbrekende wetenschappelijke werk in goede banen hebben geleid. Een onbetwiste hoofdrolspeler is de GIMV, die door Gerard Van Acker al in de vroege jaren tachtig succesvol werd geïntroduceerd in de biotechwereld. Ook het VIB, het geesteskind van voormalig minister-president Luc Van den Brande, is zo’n voortrekker. “Het VIB kent zeker in Europa zijn gelijke niet in het overkoepelen van onderzoek”, zegt Patrick Van Beneden, bij de GIMV als directeur life sciences verantwoordelijk voor biotechdossiers. “Het VIB maakt niet de fout zich te binden aan een universiteit en een prof zonder te kijken wat er bij de buren gebeurt. Het management laat zich ook niet leiden door de druk van de statistieken en het absolute aantal spin-offs. Het is beter een spin-off te laten doorgroeien tot een wereldspeler, dan 35 dwergen te baren.”

Zonder garanties

De verzuchtingen van de biotechsector hebben niet alleen te maken met regelgeving, maar ook met financiering en belastingsdruk (zie kader: Het boodschappenlijstje van de biotech). Los daarvan is biotechnologie bij uitstek een sector waar succes allerminst gegarandeerd is. Rudi Mariën, de sterke man bij het pioniersbedrijf Innogenetics, beseft dat als geen ander. “Er is hier nog veel toekomst, al is het een verhaal van vallen en opstaan”, zegt hij. “Er zullen slechts enkele bedrijven slagen, maar hoe meer er zijn, des te groter de kans dat er een of twee het zeer goed zullen doen.”

Johan Cardoen, voorzitter van de biotechclusterfederatie FlandersBio en CEO van het plantenbiotechnologiebedrijf CropDesign, vindt dat het beter kan. “De pijplijn droogt niet op, maar het is wel niet wat ik had verwacht. Het is eerder een beekje dan een kanaal. ( lacht). De laatste twee tot drie jaar zie je nauwelijks dossiers met de nodige kritische massa en financiële basis om substantieel door te groeien.”

“Het blijft een moeilijke, zeer risicovolle sector met investeringen op lange termijn”, stelt Van Beneden. “Je moet je bewust zijn van de risico’s en beseffen dat er zaken slecht zullen aflopen. Dat zal gebeuren, omdat klinische proeven nu eenmaal kunnen mislukken. Maar: vroeger was het vinden van goede mensen, goede investeerders en een ervaren management bijna ondoenbaar, en een investeerder kon niet meteen zijn exit voorzien. Daar is duidelijk verandering in gekomen.”

De sector hoedt er zich voor een doemverhaal op te dissen. Vooral bij het VIB is de toon positief. “Er is geen stilstand”, belooft Dekeyser. “Er is more to come, mooie verhalen die nu nog onder het wateroppervlak zitten, maar de komende twaalf maanden boven water kunnen komen. Ik heb weet van minstens zes nieuwe bedrijven.”

“Kijk, we moeten de Vlaamse bescheidenheid in ere houden maar mogen niet te bescheiden zijn”, benadrukt Dekeyser. “Je hoort veel mensen zeggen dat er in Europa twee biotechregio’s zijn waar het echt heel goed gaat: Zwitserland en Vlaanderen. Dat gaat dan niet alleen over het aantal beursgenoteerde bedrijven en het geld dat kan worden aangetrokken, maar ook over samenwerking met grote bedrijven als Boehringer Ingelheim, Wyeth, Novartis of Monsanto.”

Toch is de financiering er de laatste jaren niet eenvoudiger op geworden, ondanks de Vlaamse successen zoals Devgen of Ablynx. Biotechbedrijven raken niet meer uit de startblokken met een half miljoen euro op de rekening. Vaak zijn vele miljoenen euro nodig om de klinische onderzoeksfasen met een gerust hart door te komen. Dat een durfkapitalist dan ook twee keer nadenkt voor met geld over de brug komen, is logisch.

“Als we vandaag met het businessplan, waarmee CropDesign is gestart in 1998, de boer op zouden gaan, zou financiering niet lukken”, zegt CropDesignbaas Cardoen. “Men is niet langer bereid zoveel risico’s te nemen, ondanks het feit dat door de overheid in Vlaanderen meer middelen worden aangereikt.”

Concreet kan een start-up voor een startfinanciering tot een half miljoen euro aankloppen bij het IWT, het Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Maar een risicokapitaalverschaffer hapt meestal pas toe als een bedrijf al een product heeft dat al in de eerste klinische testfase zit, en met andere woorden al op mensen wordt getest.

Die stap van 500.000 tot zeg maar 3 miljoen euro om een bedrijf rijp te maken voor de instap van een durfkapitalist, blijkt de grote moeilijkheid te zijn. “Ook al heeft de overheid een aantal vehikels aangereikt”, zegt Cardoen. Dat is in de eerste plaats het Biotech Fonds Vlaanderen (BFV), dat door het Vlaamse Gewest onder de hoede van de GIMV werd geplaatst, maar ook de Participatiemaatschappij Vlaanderen die onder andere investeerde in een handvol andere fondsen zoals het Vesaliusfonds. Zo hebben de GIMV en BFV het initieel zaaigeld (100.000 tot 1 miljoen euro) verstrekt voor Devgen, CropDesign, Ablynx en ActoGeniX.

Maar dat volstaat dus niet. Om een idee te geven: de eerste kapitaalronde bedroeg bijvoorbeeld 8 miljoen euro voor Devgen, 11 miljoen voor CropDesign, 10 miljoen voor Ablynx, 20 miljoen voor ActoGeniX en 14 miljoen voor Pronota. “Voor zulke verhalen moet je per definitie naar durfkapitalisten en naar gespecialiseerde investeerders.”

Wederzijdse goodwill

En niemand is daarvoor beter geplaatst dan de GIMV, die na jarenlange samenwerking op heel wat goodwill kan rekenen bij het VIB. Kritiek op de GIMV valt dan ook slecht. “Typisch Vlaams: als je het hoofd boven het maaiveld uitsteekt wordt het afgehakt”, zegt Dekeyser. “Ik heb geen enkel probleem met mensen die excellent werk afleveren. Ze waren er al bij met Plant Genetic Systems (intussen omgedoopt tot Bayer BioScience, nvdr) en Innogenetics in de jaren tachtig. We zouden gek zijn om niet met hen te gaan praten. Zij hebben een uitmuntend netwerk en kennen de sector en de regio, en kunnen dossiers verankeren. Natuurlijk praten we ook met andere investeerders in Vlaanderen, en gaan we ook internationaal zoeken. In de VIB-startups werd intussen al een half miljard dollar geïnvesteerd. Ruim de helft van het geld komt uit het buitenland.”

Dat vele buitenlandse investeerders regelmatig langs de GIMV passeren voor informatie bewijst het belang van de investeringsmaatschappij. Van Beneden ontkent zelf niet dat de GIMV ten tijde van PGS en Innogenetics incontournable was. “Maar vandaag is het perfect mogelijk om iets op te starten zonder de GIMV. Gemiddeld komt twee derde van het geld van internationale investeerders. Iemand die vandaag dus stelt dat hij geen financiers kan aantrekken omdat de GIMV neen zegt, doet de waarheid geweld aan.”

Van de 66 miljoen euro die de GIMV de voorbije 2,5 jaar in life sciences investeerde, ging 38 miljoen euro naar biotechbedrijven in Vlaanderen. Maar hoe dan ook wordt de GIMV vrijwel steeds gecontacteerd. “Omdat wij vaak zo zwaar investeren en een langetermijninvesteerder zijn”, klinkt het. De GIMV heeft bovendien beslist om de komende jaren relatief gezien meer te investeren in Vlaamse biotech. “De laatste jaren hebben we jaarlijks 20 tot 40 miljoen euro in biotechbedrijven geïnvesteerd. Bij nieuwe deals zal Vlaanderen in dat plaatje opnieuw belangrijker worden”, bevestigt Van Beneden. Life sciences palmt 16,5 % in van de totale investeringsportefeuille van de GIMV. De totale portefeuillewaarde bedroeg eind maart 848 miljoen euro.

Leve de verstrengeling!

Vlaanderen mag dankzij spelers als het VIB en de GIMV dan al wel een onverwacht sterke speler zijn in de biotechwereld, maar het kan nog veel beter. “Er is een enorm potentieel om door te groeien als regio”, vindt Dekeyser. Vlaanderen hinkt nog altijd sterk achterop bij Amerikaanse topregio’s als Boston of de Biotech Bay rond San Francisco.

Belangrijk is dat biotech en farma steeds meer naar elkaar toegroeien. “In sommige regio’s heb je alleen biotech en in andere alleen farma”, legt Dekeyser uit. “Hier heb je een mooie biotechscene maar we hebben hier ook een Janssen Pharmaceutica, dat al mooie bedrijven op de wereld heeft gezet zoals Movetis en Barrier Therapeutics. We hebben UCB dat Celltech heeft overgenomen en daarmee in Europa het grootste biotechbedrijf werd. We hebben net over de taalgrens GSK, het grootste vaccinbedrijf ter wereld, en we hebben Solvay dat op het punt staat Innogenetics te verwerven (zie interview met Rudi Mariën, blz. 78). En ook in klinische proeven staan we hier sterk. Die combinatie heb je ook in Zwitserland, dat een enorme farmatraditie heeft. Maar voor de rest nergens anders in Europa. Daarom denk ik dat we hier echt het potentieel hebben om een van de topregio’s te worden, zeker in Europa om niet te zeggen in de wereld.”

Die samensmelting van biotech en farma wordt bovendien sterk in de hand gewerkt door de verzwakking van de productpijplijn van de farmabedrijven en groeiende concurrentie van de generieke geneesmiddelen. De farmagroepen speuren daarom bij de biotechbedrijven steeds koortsachtiger naar nieuwe ontwikkelingen.

Die evolutie blokt wel nieuwe beursoperaties af. Ongetwijfeld speculeren heel wat wetenschappers, die een nieuw bedrijf lanceren, op de interesse vanuit farma. De laatste twee jaar worden bedrijven steeds vaker overgenomen voor zij naar de beurs kunnen of willen. Financieel zijn die bedrijven vaak zelfs beter af met een verkoopstransactie dan met een IPO. “Voor investeerders is dit een moeilijk domein. Hoe waardeer je een biotechbedrijf? Voor een stuk is dat gevoelsmatig”, zegt Van Beneden. “Je voelt aan dat de sector ondergewaardeerd wordt. En vandaar dat heel wat investeerders, al meteen denken aan een scenario waarbij hun bedrijf wordt opgekocht. Vaak is dat ook voor het management de betere optie omdat zij als stichter en aandeelhouder een veel betere prijs krijgen.”

Daarom stijgt de kans dat gedoodverfde beursgangers als Movetis of ActoGenix worden opgekocht voor ze op de beurs geraken, zoals dat eerder al met CropDesign gebeurde. Vlaanderen moet hoe dan ook inspelen op die toenemende internationale belangstelling voor zijn biotechsector. Maar het ijzer smeden terwijl het heet is, betekent ook werk maken van de pijnpunten, vooral op fiscaal en regelgevend vlak.

De vorige regering zette al een stap in de goede richting met onder meer de verlaging van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers. “Maar vergeleken met de omringende landen kan de overheid daarin nog verder gaan”, benadrukt Dekeyser. Cardoen beaamt: “De belasting op arbeid blijft bijzonder hoog. Buitenlanders die hier werken, zijn vaak ontgoocheld als ze de bruto-nettoverhouding van hun salaris bekijken.” FlandersBio ijvert voor een verdere verlaging van de bedrijfsvoorheffing voor ‘young innovative companies’. De biotechsector is vooral een kmo-sector, met bedrijven van minder dan 50 werknemers. De vrijstelling bedraagt 65 % maar moet tot 75 % kunnen gaan, vindt Cardoen. De vennootschapsbelasting speelt de biotechbedrijven minder parten, omdat vaak geen winst wordt gemaakt. Intussen wordt eraan gedacht het aantal subsidieregelingen terug te schroeven. “Voor onze kapitaalintensieve sector met lange aanlooptijden van acht tot tien jaar voor er winst kan worden gemaakt, zou dat desastreus zijn”, vindt Cardoen.

Verzadigde infrastructuur

Een ander pijnpunt voor de sector is de ontoereikende basisinfrastructuur om de biotechcluster verder uit te bouwen. Vooral de verzadiging van de bestaande bio-incubatoren werkt momenteel als een rem. Dat zijn gebouwen die ter beschikking worden gesteld van jonge bedrijven die daarvoor zelf niet de middelen hebben. Zo’n bedrijf moet zich dan ook geen zorgen maken over milieuvergunningen en krijgt voorts hulp voor rekrutering, boekhouding en octrooiaanvragen. “Vandaag is infrastructuur de meest beperkende factor om biotech verder uit te bouwen. We hebben hier vier of vijf aanvragen liggen, onder wie drie van buitenlandse bedrijven, om te kunnen uitbreiden”, zegt Dekeyser. Infrastructuur is essentieel. Zo was de eerste start-up van het VIB, Devgen, bijna naar het buitenland getrokken wegens gebrek aan infrastructuur. “We hebben echt moeten knokken om het hier te houden”, aldus Dekeyser.

In Leuven is intussen al beslist om een tweede bio-incubator te bouwen. Bovendien is de financiering rond voor een zogenaamde bio-versneller in het Gentse technologiepark. Bij zo’n bio-versneller is meteen ook een fonds actief dat het nodige startkapitaal op tafel legt. De financiering voor die versneller komt van de GIMV, Dexia en twee Belgische vastgoedbedrijven. “Het is mooi om te zien dat daarvoor privégeld beschikbaar is. Het betekent ook dat die mensen geloven dat debiotechsector zal groeien in Vlaanderen.”

Ook een positief signaal is dat een grote Amerikaanse biotechvastgoedbeheerder bij het VIB heeft gepolst of er hier potentieel is om te investeren. Of het tot wat leidt is hoogst onzeker. “Stel je eens voor dat je zo’n partij kunt overtuigen om mee te werken”, droomt Dekeyser hardop.

En last but not least moet de biotechsector ook blijven meevechten in de meedogenloze ‘war for talent’. De sector heeft voortdurend nood aan wetenschappers maar ook aan experten in patentwetgeving en businessontwikkeling, stelt Cardoen. “Heel wat bedrijven hier krijgen het moeilijk om vacatures in te vullen. Steeds vaker wordt internationaal gezocht. “Buitenlandse investeerders en farmabedrijven ervaren dat positief. We hebben niet de ziekte van de Fransen die opteren voor een Frans team, een Franse technologie en Franse investeerders en met Franse investment bankers trekken naar een Franse beurs ( lacht).”

(T)

Door Bert Lauwers – Fotografie Pat Verbruggen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content