De succesfacTOREN van Frans Van Praet

Voor ontwerper Frans Van Praet is de nieuwe Pagaddertoren aan de Schelde in Antwerpen, die morgen 21 juni opengaat, slechts een glamourscherf in een machtig kunstenaarsleven. Hoeveel Belgen kunnen er zeggen dat ze zowel kerncentrales als paviljoenen voor Wereldtentoonstellingen hebben ingericht? “En toch wil ik nog elke dag het ultieme ontwerp maken.”

1. Tijd

“Het idee van een eigentijdse Pagaddertoren is gegroeid op het einde van de jaren tachtig. Het thema tijd neemt in mijn denken en werk een belangrijke plaats in. Met tijd ga je fijngevoelig om, hij verdampt voor je ‘t weet. Tijd inspireert ook mijn project in de snikhete Mojave-woestijn bij Death Valley. Daar zullen, kilometerslang, Belgische parkeermeters bij de cactussen verschijnen. De pagaddertorens waren de uitkijkposten voor de kooplui van Antwerpen. Hoe sneller zij een schip aan de horizon zagen, hoe slimmer zij op de beurs hun commerce konden afhandelen. Het woord pagadder is afkomstig van het Spaanse pagador, betaler.

“Ik blik terug op veertig jaar actief ontwerpen, bouwen, denken, en adviseren. En toch wil ik nog elke dag het ultieme ontwerp maken. In het Mercator-Orteliushuis uit 1547, waar ik sedert tien jaar mijn atelier heb, werk ik aan lampen voor Delta Light, tapijten voor Bic, een zetel voor Durlet, stoelen voor De Zetel, een ijsemmer voor Piper Heidsieck en een tafellijn voor Nuyts. Een paar dagen geleden was Aimé Desimpel nog op bezoek. Ook Luc Onclin, François Narmon, Karel Van Miert, Wilfried Martens en Johan De Muynck zijn of waren klanten.”

2. Vlaams

“Ik weet dat er vandaag veel mensen trendy leven. Ze kopen spulletjes waarvan ze drie vierde niet gebruiken en die meestal braaf en behoudsgezind zijn. Maar als iedereen zo zou redeneren, dan leven we binnen twintig jaar in een onderontwikkeld land. Onze enige kracht is dat wij meespelen in een evolutie. Vooruitgaan is meerwaarde geven. Dat probeer ik al heel mijn leven lang, met de leuze dat is van ons. Dat heeft niets met chauvinisme te maken, maar met de kracht van de verschillende culturen. En de Vlaamse cultuur is een van de sterkste culturen.

“Ik heb een hekel aan het credo van het design-internationalisme. De overheid zou meer begrip moeten opbrengen voor het Vlaamse design. Wat doet Export Vlaanderen trouwens? De Italianen en de Duitsers hebben ooit fikse steun gekregen om internationaal door te breken. De Deen Arne Jacobsen was grandioos en je bemerkt meteen uit welke cultuur die man komt. Hij is een grote Scandinaaf, zoals Sibelius – de componist – en Alvar Aalto – de architect en industriële vormgever. Deze mensen verwoorden het culturele verleden van hun land in een eigentijdse vormen- en klankentaal. Het stoeltje van Jacobsen is één van de beste vormen van de twintigste eeuw. Er zijn er bijna zoveel van verkocht als van de Thonet-stoel nummer 14, dus ver over de 100 miljoen. Ik heb veel gereisd in Denemarken en fabrikanten en ontwerpers bezocht. Dan ontdek je waarom Arne Jacobsen die vormen gemaakt heeft en waarom ze herkenbaar zijn. Daar kunnen wij in Vlaanderen alleen van dromen, want je moet een industrie achter je hebben. Wij kunnen ontzettend veel leren van de Scandinaven.

“Vlaanderen had een meubelindustrie die financieel veel krachtiger was dan de Scandinavische. Zij heeft nooit belang gehecht aan een ontwerpvernieuwing met nationale klemtonen. Ik heb pogingen ondernomen, net zoals mijn vriend Pieter De Bruyne. Hij ontwierp sociale meubelen met jonge fabrikanten en dat is mislukt omdat de spirit ontbrak. Men investeerde bij ons in machines. Wij waren in Vlaanderen van de eerste Europeanen die meubelen aan de lopende band maakten, een beetje zoals auto’s. In Vlaanderen stonden er meubelfabrieken die stoelen maakten zoals andere ondernemingen lucifers produceren. Denk aan Adriaensens van De Kempen in Westmalle, met een machine die per dag 10.000 stoelen produceerde. In Scandinavië staan fabriekskes met dertig man, die vijftig stoelen per dag fabriceren en een modellenfilosofie hebben.

“Meubelfabrikant Karel Mintjens heeft mij ooit gevraagd om zijn huis in te richten en zei daarbij terloops: ‘Je moet modellen voor mij maken’. Hij produceerde het lelijkste van het lelijkste van het lelijkste en verkocht dat met volle camions in Nederland. Ik antwoordde: “Karel, als ik voor u iets moet ontwerpen dan ben je op twee maanden failliet.

“Indien ik mijn leven zou herbeginnen, dan zou ik kiezen voor Amerika, wat ik dom genoeg niet heb gedaan. Amerika was voor mij het land van de hotdog. Fout. Zij hebben Eames en Knoll. Vijfentwintig jaar geleden publiceerde het Italiaanse toptijdschrift Abitare een opvallend meubel van mij. Geen Memphis, hoewel het de periode was waarin Memphis furore maakte en alles kon en alles mocht. Enkele maanden later krijg ik telefoon van een Amerikaan. Hij had in Abitare mijn meubel gezien en was geïnteresseerd. Hij stelde voor om naar Amerika te komen en voorspelde dat mijn ontwerp zou worden opgepikt in televisieprogramma’s en tijdschriften over interiors. Hij was inkoper voor grote ketens zoals Walmart en Home Depot. Ik had toen drie kleine kinderen en dan denk je twee keer na. Ik stak trouwens tot over mijn oren in de schulden met een toonzaal in Mol voor mijn ontwerpen. Ik besloot te blijven, maar als ik had geweten wat ik nu weet, dan had ik ja gezegd. Amerika zou een springplank zijn geweest die ik nooit in Italië kon verwachten.

“Ik schrijf nu aan een boek over mijn werk van vier decennia. Ik ontving de Designprijs van Vlaanderen uit handen van toenmalig minister van Cultuur Patrick Dewael. Ik had toen moeten zeggen: ‘Geef liever een boek uit over Frans Van Praet, zoals de Italianen dat doen voor hun ontwerpers’. Het niet kweken van zichtbaarheid is mijn tweede fout. Kurt Van Eeghem volgt mij al twintig jaar en zegt dikwijls: ‘Jij doet dingen die weinigen kunnen in Vlaanderen en Europa. Philippe Starck heeft met zijn tekeningen en filosofie over kunst en consumptie gescoord. Ik schreef teksten die zich daar niet voor hoeven te schamen.

“Ik kijk naar vandaag, maar laat mij niet opvreten door de smaak die wordt gepropageerd. Alles moet grijs, zwart en hoekig zijn. Een grote Venezolaanse architect zei recentelijk op de cultuurzender Arte: ‘Negentig procent van de Venezolanen leeft in diepe armoede, maar wij besteden meer aan cultuur dan het Westen omdat uit onze cultuur iets zal groeien dat de armoede wegwerkt. Kijk trouwens naar de modieuze westerse architecten en hun cultuurpaleizen. Dat zal over twintig jaar leiden tot de grootste verveling.’

“Die Venezolaan heeft gelijk: probeer te scheppen met uw eigen cultuur, daar moet je geen Vlaams Blokker voor worden en niet achter de Vlaamse Leeuw lopen. “Onze cultuur is oud, in de Middeleeuwen hadden wij veel te betekenen met onze gotische koffers – omdat ze ons niet konden kloppen hebben de Engelsen ooit een invoerverbod afgekondigd – en kasten, denk later aan de art nouveau. Doe daar iets mee. Ik stel vast dat er de jongste jaren een kentering is. Jonge mensen komen babbelen in het atelier en dan introduceer ik hen bij een fabrikant. Meestal worden tekeningen rondgestuurd die in lades verdwijnen omdat de ondernemer ziet dat de jongelui geen benul hebben van productieprocessen, centen of marketing. Dat wil ik doorbreken. Ik denk aan een praktijkgerichte cursus in het Mercator-Orteliushuis.”

3. Vakschool

“Hoe wortelt die gedrevenheid om met vormen bezig te zijn, vraag ik me af? Vader noch moeder tekenden, schilderden of beeldhouwden. Grootvader aan moederskant was een dokwerker die sleurde met zakken van 100 kilogram, hij werd negentig. Mijn vader was wees, werd zelfstandig ondernemer en kocht een avant-garde Citroën. Moeder had goede smaak. Wij aten met mes en vork en er lag een servet. Vader kocht een mooie boerderij uit 1663 in Sint-Amands aan de Schelde. Ik was een slechte scholier en dus vloog ik naar de vakschool. Na die domme start ben ik door de avondlessen tekenen en goed advies toch interieurarchitect geworden. In de vakschool had ik geleerd om ruimtelijk te denken en materialen te betasten. Beeldhouwen werd mijn artistieke ruggensteun.

“Het grote probleem bij de meeste architecten – ook de interieurarchitecten – is dat zij vlak denken. Als je beeldhouwt, denk je in dimensies. Mijn oud-prof Vormgeving KN Elno begreep schitterend hoe een kacheltje vormelijk belangrijk is en toch optimaal voor onderhoud en kostprijs moet zijn. Hij vertelde daarover geestdriftig in de geest van less is more, het credo van William Morris. De meesten van mijn klasgenoten wilden decorateur worden bij Toebosch in Antwerpen of Vanderborght in Brussel. Dat interesseerde mij niet, omdat ik uit een andere wereld kwam. Ik stamde niet uit de inrichtersfeer, maar wist wat zuiver en mooi en lelijk was. Dat hadden mijn ouders mij voorgeleefd tussen de planten, de bomen en de dieren. In het weekend reed ik met de boeren door de Kempen om beesten te kopen. Ik observeerde als die mannen een stier kochten, zuivere plastiek. Zo ging ik de weg op van de industriële vormgeving.”

4. Eigenheid

“Als jobstudent werkte ik voor Meubelta in Mol en kreeg een kaartje eerste klas, Brussel-Mol, zoals een grote seigneur. Meubelta werkte voor de Zwitserse en Franse meubelmarkt. Ik ontwierp meubelen en werd daar goed voor betaald: 50 frank per uur was veel in 1958. Daar staat mijn eerste meubel – een minimalistisch tafeltje in teak met een omkeerbaar blad. Dat is grote mode vandaag. Je vindt de imitaties bij Ikea. Meubelta durfde buiten het klassieke Vlaamse, Mechelse meubel gaan, hoewel het startte met het lompe Breughel-gedoe. Daar was flink geld mee verdiend. Meubelta kreeg contact met Interlübke en belandde in het strakke, koelere meubel. Ik mocht de eigentijdse verkoopstands ontwerpen voor de beurzen van Keulen en Parijs en leerde op jonge leeftijd de internationale ontwerpers kennen. Mijn stands waren zeer modern, vandaag worden ze niet hedendaagser of extravaganter gemaakt.

“Ik was gelukkig bij Meubelta. Maar de nieuwe generatie bedrijfsleiders had gestudeerd bij de jezuïeten van de handelshogeschool en leningen aangegaan bij de NMKN. De zaak – behalve een meubelfabriek was er ook een deurendivisie – floreerde tot er een dodelijk ongeval was en de overlevenden begonnen te ruziën. Er volgden opdrachten die me niet langer zinden. Dat heeft nooit gepakt in mijn leven. Ik haat meeloperij. Nu, ik weet wel dat de consumptiemaatschappij gebaseerd is op democratie en dat democratie verlagend werkt en er dus meer meelopers dan voortrekkers zijn. Ik was tegen het kopiëren om te kopiëren, wel eventueel voor het kopiëren om er creatieve elementen aan toe te voegen. Je kan niet alle dagen het warm water uitvinden. Ik streef naar eigenheid, zelfs als die eigenheid wat minder is dan vergelijkbare ontwerpen die links en rechts bestaan.

“Op een gegeven moment heb ik gezegd bij Meubelta – ik had geen ander werk, bezat niets, was getrouwd en had een baby: ‘Patron, ik kom afscheid nemen en schrijf a.u.b. mijn ontslagbrief.’ Hij antwoordde: ‘Gij gaat toch niet bij een concurrent in de streek werken?’ Ik zei: ‘Ik wil op papier zetten dat ik dat niet doe, want ik sticht een zelfstandig bureau waar ik zelf beslis wat ik doe.’ Ik kwam thuis bij mijn jonge vrouw en biechtte op dat ik zelfstandige werd, waarop zij liet horen: ‘zijt gij zot, van wat moeten wij leven?”

5. Italië

“Ik had op de beurzen contacten gelegd met internationale ontwerpers en heb mij op de Italiaanse markt gegooid. Ik ging ‘s avonds wandelen met die Italiaanse directeuren en we smulden op straat een ijsje. Vandaag beperkt de handel zich tot een beurs waar de vertegenwoordigers hun producten verkopen, er wordt gefaxt en gemaild. Vroeger was dat één grote familie. De Italianen waren wel halfgoden en ik was een nieuwsgierige leerling. Ik importeerde zetels in de Benelux: van die opblaasbare dingen en grappige ontwerpen zoals de zitzak.

“Ik geloofde in mijn talent en greep de kans om mee te filosoferen over de kerncentrale van Doel. Dat was me bekend omdat ik gewerkt had voor een directeur van het Molse atoomcentrum. In de jaren zeventig zat ik vijf jaar bij Doel I, II en III. Een kerncentrale is schitterend. Je moet niet alleen een kamertje ontwerpen, neen, je brainstormt. Hoe werken mensen? Wat zijn de stresstoestanden? Wat is gevaarlijk? Ik schreef ergonomische studies en ontwierp omgevingen die huiselijk en kleurig waren met goede materialen ver van de fabriekssfeer. Er waren livings, een wasserij, restaurants enzovoort. Op de duur zat ik als zelfstandige volledig in de energiesector en het gaf me de kans om eindelijk centen te verdienen.”

6. Beeldhouwen

“Ik heb drie pijlers voor mijn denken en handelen: één, kunst en filosofie, twee, design en industriële producten in grote serie, drie, vormgeving, interieur- en architectuuropdrachten en advies voor één en twee. Wat mijn zwakte en tegelijkertijd mijn sterkte is, is dat ik mij niet in een hokje laat drukken. Als ik mij had gefocust op de verkoop van designproducten had ik een rijke burger kunnen zijn. Interieurproducten waren voor mij niet in de eerste plaats dingen om geld mee te verdienen. Ik zocht uit: hoe maken ze het en hoe kan ik het toepassen in een zelfstandige carrière? In hart en nieren blijf ik beeldhouwer en een vrije denker. En dan is er de derde pijler, de architectuur en de industriële vormgeving. Dat laatste is de uitlaatklep, maar het geeft mij ook zicht op de consumptiemaatschappij.”

7. Wereldexpo

“Mijn allereerste meubel dat op grote schaal gemaakt is – het sfinkskastje – verkocht ik aan de paus van het Nederlandse modernisme: Henny de Jong uit de school van Pastoe. Henny ging met mijn meubelen naar beurzen in Japan, in Italië en dat pakte. Stel je voor, een Nederlander die een Vlaming promoot. Bij ons was daar geen animo voor en ik had kunnen besluiten: ik rentenier, maar ik wil op mijn drie poten staan.

“Vele jaren later heb ik me zeer boos gemaakt op medewerkers van het Belgisch paviljoen op de wereldtentoonstelling van Sevilla in 1992, die achter mijn rug internationale lampen aan de muren hingen. Dat kan niet en heeft niets met chauvinisme te maken. Maar schenk onze ontwerpers de show. Voor het licht zal dat lukken. Ik zie de schitterende evolutie van vooruitstrevende fabrikanten zoals Modular, Kreon, Delta Light, allemaal bedrijven met een mondiale uitstraling en serieuze omzetten. Ik wou die in Sevilla tonen. Maar ik ving bot, want men wilde internationaal pronken. Ik heb niks tegen die luxenamen, maar verdedig de eigenheid.

“Vanmorgen hoor ik dat het Huis van het Vlaamse Parlement vol zal staan met zitmeubelen van Vitra. Dat is klasse, maar buitenlands. Natuurlijk werk ik ook met Vitra. Maar in een huis van de Vlaamse volksvertegenwoordiging moet er een voorrang zijn voor Durlet, Jori en andere Vlaamse stoelenfabrikanten. Dat heeft mij altijd enorm geënerveerd. De thuismarkt is zeer belangrijk.”

8. Zesde zintuig

“Officieel zijn er vijf zintuigen, maar in principe zes. Dat zesde zintuig fladdert onzichtbaar, het is het sfeerzintuig. Sfeer is onder meer decoratie en die decoratie moet boodschappen overleveren aan de nieuwe generaties. Kijk naar de kerkramen in onze kathedralen. Je kent de ontwerpfilosofen: het ene jaar zweren zij bij decoratie en een jaar later klinkt het dat die overtolligheden ons afleiden van het ware en het diepliggende.

“Ik ben vormgever en geen decorateur en evenmin de man van het grote concept dat stereotiep bovendrijft. Mijn beroep is een dienend beroep. Natuurlijk worden de dingen op een gegeven moment, zoals bij Arne Jacobsen, universeel. Ik leg geen stijl op zodat men zou zeggen, dit is een Van Praet. Daarvoor loof ik Bob Van Reeth en zijn architectuurbijbel. De ene keer bouwt Bob iets vrolijks dat in Florida past en daarop volgt een grijze kazerne.”

Frans Crols [{ssquf}], fcrols@trends.be

“Het Vlaamse meubel is kapotgegaan door geldzucht.”

“Als ik mij had gefocust op de verkoop van designproducten, had ik een rijke burger kunnen zijn.”

“Ik heb een hekel aan het credo van het design-internationalisme. De overheid zou meer begrip moeten opbrengen voor het Vlaamse design.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content