De stuurmanskunst van Paul Samuelson

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Paul Samuelson is de vierde in onze reeks grote economen van deze eeuw. De legendarische MIT-professor is een van de meest invloedrijke onder hen. Al maakten zijn inzichten soms een bocht van 180 graden, Samuelsons “Economics” is even baanbrekend als het werk van Adam Smith of David Ricardo.

“Het kan me niet schelen wie de wetten van een land schrijft, of zijn ingewikkelde verdragen opstelt, zolang ik maar zijn economische handboeken kan schrijven.” Paul Samuelson, de auteur van deze gevleugelde uitspraak, zag zijn wens in vervulling gaan. Als trendzettend handboek economie kent Paul Samuelsons Economics

1

zijn gelijke niet. Economische handboeken zijn sowieso invloedrijk omdat een pak studenten enkel langs deze weg met the dismal science te maken krijgen. En Samuelsons werk was zo dominant dat ten minste twee generaties hun kennis over economie via Samuelson ingelepeld kregen. Sinds de eerste editie van 1948 werden er van “Economics” meer dan 4 miljoen exemplaren in bijna 50 talen verkocht. Bovendien stond “Economics” model voor de andere economische handboeken die op de markt verschenen. Een nieuw standaardwerk economie wordt gewoon betiteld als the next Samuelson.

KEYNES BOVEN ALLES.

Voor zijn eerste editie baseerde Samuelson zich op John Maynard Keynes‘ befaamde werk The General Theory of Employment, Interest and Money. Ook Samuelson was ervan overtuigd dat de economie een stuurloze machine is die, aan zichzelf overgelaten, onvermijdelijk chronische periodes met hoge werkloosheid en onderbenutting van de productiefactoren doorgaat. Overheidsingrijpen is daarbij de enige hoop om die toestanden te vermijden. Even kenmerkend voor de Keynesiaanse visie is consumptie, en niet het sparen als aandrijfriem voor de economie te zien. De spaarparadox – een te hoge spaarquote lekt te veel geld uit de economie waardoor die krimpt en waardoor ook het totale spaarvolume en de investeringen dalen – kreeg van Samuelson in de eerste edities veel aandacht. Net als overheidsconsumptie en -tekorten, het sleutelmechanisme om de economie naar haar evenwicht te leiden. Samuelson koesterde aanvankelijk ook grote bewondering voor het sovjetsysteem van centrale planning.

Maar waar Samuelson op macrovlak voorstander is van een sterk overheidsengagement, pleit hij op microvlak voor laisser faire, voor vrije markten, vrijhandel en concurrentie. Samuelson stond kritisch tegenover Karl Marx, en ontkende dat oorlog en prijscontrole goed waren voor de economie. Alleen geloofde Samuelson niet dat de mooie theorie van de micro-economie de praktijk op macrovlak overleeft. Op dat niveau liggen immers marktfalingen zoals imperfecte competitie, publieke goederen of externaliteiten op de loer. Enkel de overheid, geloofde Samuelson, kon hiermee afrekenen.

Dat Ronald Coase

2

aantoonde dat ook markten creatieve oplossingen kunnen uitwerken om imperfecties op te vangen, legde Samuelson naast zich neer, net als Samuelson ook nauwelijks het overheidsfalen aankaartte. Hier schuilt de grote kritiek op Paul Samuelson, zoals ook geformuleerd door Mark Skousen

3

, adjunct-economieprofessor aan het Rollins College uit Florida. “Economics” stopt volgens deze critici niet bij elementaire economie, maar tracht het Keynesiaanse gedachtegoed te promoten. De retorische strategie van Samuelson bestond erin om de studenten de valse indruk te geven dat het economisch onderzoek in een definitieve plooi was gevallen en dat het Keynesiaanse gedachtegoed voor alle economen het grote gelijk betekende. Maar in de jaren vijftig en zestig heerste een furieus debat naarmate Samuelsons studenten op professioneel vlak in botsing kwamen met de oude klassieke garde. En zelfs tot op vandaag is men het over elementaire zaken als de werking van markten nog niet volmondig eens – het grote drama van de economische wetenschap.

Samuelson verdedigde zijn diepe overtuiging in het Keynesiaanse gelijk door te verwijzen naar de context waarin de eerste edities geboren werden

4

. De vrees dat na de Tweede Wereldoorlog de economie opnieuw in een grote depressie zou belanden zat er diep in. Het falen van de vrije markt en dus het klassieke model lag nog vers in het geheugen. Het was de heilige overtuiging van de Keynesianen, Samuelson op kop, dat enkel de gemengde economie en de uitbouw van de welvaartsstaat deze spookbeelden afdoende van antwoord dienden.

SPECTACULAIRE KOERSWIJZIGING.

Tegen de zevende editie (1967) van “Economics” neemt Samuelson het volgende citaat van Milton Friedman op: “We zijn allemaal Keynesianen nu”. Maar wat Friedman bedoelde, was: “We gebruiken allemaal de economische taal en methodologie van Keynes, maar niemand van ons aanvaardt nog de initiële Keynesiaanse conclusies.”

Het is de grote verdienste van Samuelson niet koppig aan opvattingen vast te houden als de harde feiten dat opdrongen. De idee van stuurbaarheid van de economie kreeg een flinke knauw tijdens de Vietnam-oorlog. Een belastingverhoging in de Verenigde Staten hielp zowaar niet tegen de oververhitting, maar resulteerde in stagflatie – een stagnerende economie gepaard gaande met een losgeslagen inflatie. Een fenomeen dat Samuelson niet zag aankomen, maar waarvoor hij wel de term bedacht

5

. Ook de ondergang van de sovjetplaneconomie droeg bij tot de spectaculaire ommezwaai van de inhoud van Samuelsons “Economics”.

Zo verdween de spaarparadox in de laatste edities. Tegen editie 13 sommen Samuelson en William Nordhaus (co-auteur van de laatse drie edities) de oorzaken van de lage spaarquote in de VS op: oplopende overheidstekorten, een hoge inflatie en hoge belastingen. Plus de bemerking dat “alle economen geloven dat de spaarquote in de VS te laag is om een gezonde investeringsratio in de jaren ’90 te garanderen.”

Samuelsons “Economics” heeft dus inhoudelijk een hele weg afgelegd. Neem bijvoorbeeld zijn opvattingen inzake monetair beleid. In 1955 achtte Samuelson de rol van een monetair beleid nog als onbelangrijk, in 1995 klinkt het: “in de toekomst zal het stabilisatiebeleid uitgevoerd worden door het monetaire beleid van de Federal Reserve.” Samuelson pleitte wel steeds voor flexibele wisselkoersen. De goudstandaard als basis voor het internationale monetaire systeem vond hij een deflatoire kracht omdat “de voorraad goud op lange termijn nooit de nood aan liquiditeiten van de internationale handel kan volgen”. En deflatie is gevaarlijk omdat “dalende prijzen arbeidsonrust, stakingen en werkloosheid in de hand werken en radicale koerswijzigingen in het algemeen.” Over de eigen inhoudelijke koerswijzigingen van “Economics” schrijft Samuelson: “Wat fantastisch leek in editie 1, was oud tegen editie 3 en misschien verkeerd tegen editie 14.”

DE TAAL VAN DE WISKUNDE.

Wat bijdroeg tot het gigantische succes van “Economics” was de revolutionaire methodologische benadering om aan economie te doen. Baanbrekend op dit vlak is Samuelsons werkstuk, Foundations of Economic analysis

6

, een vervolg van Hicks Value and Capital

7

. Het werk luidde het tijdperk van het gebruik van wiskunde in de economie in en haalde zo de wetenschap uit het slop waar het in de jaren dertig was verzeild geraakt. Samuelson verweet economen dat ze tot dan hoog getrainde atleten waren die nooit een race liepen. Hij beklemtoonde dat wiskunde een noodzaak was om economie te begrijpen zonder te claimen dat wiskunde het wondermiddel betekende voor de economische wetenschap. De kwantitieve wiskundige stijl die Samuelson ontwikkelde, gaf de wereld eindelijk een gemeenschappelijke economische taal. En aanzien omdat het de methodes hanteerde van de zeker in die tijd ontzag afdwingende wetenschap als de fysica. Volledigst is de introductie van micro-economie met vraag- en aanbodschema’s en kostencurves. Bovendien onderrichtte “Economics” miljoenen studenten met de boodschap dat economie niet noodzakelijk saai hoefde te zijn. Tot de publicatie van “Economics” was saaiheid en oubolligheid troef. Illustrerend is de vraag van MIT-economiedepartementshoofd Ralph Freeman, als hij in 1945 op een morgen het kantoor van Samuelson binnenloopt: “800 juniors moeten een vol jaar afstotende economie doorworstelen. Ze haten het. Paul, wil je een tekst schrijven die de studenten kan boeien? Het zal goeie economie zijn als ze ervan houden.” Drie jaar hard labeur vroeg de voorbereiding. Inspanningen waarvan Samuelson zegt dat “ze wel besteed zijn als iemand voor verkiezingen naar een handboek teruggrijpt om de voorliggende economische thema’s door te denken.”

GEBOREN VOOR DE ECONOMIE.

Paul Samuelson, geboren in 1915 in Gary, Indiana, betekende voor de economische wetenschap nog veel meer dan “Economics” en “Foundations”. Zowat elk deelgebied kon rekenen op een vaak grensverleggende bijdrage van Samuelson. Gaande van lineaire programmatie

8

tot de Berger-Samuelson welvaartsfuncties

9

. Zijn bijdrage op het vlak van de internationale handel is groot met onder andere het Stolper-Samuelson theorema

10

. Samuelson zag zichzelf weleens als “de laatste generalist in deze tijd van toenemende wetenschappelijke specialisatie.” Samuelson schreef aan een tempo van vijf wetenschappelijke artikels per jaar, verzameld in de Collected Scientific Papers

11

die niet minder dan 388 artikels omvatten.

“Mijn echte interesses zijn onderzoek en onderwijs,” zegt Samuelson. Zijn manier van lesgeven stond bekend als verwarrend voor de leek, maar verrijkend voor wie de stof al in de vingers had.

Volgens James Tobin is Samuelsons grootste bijdrage tot de macro-economie – een term niet door Samuelson uitgevonden, maar die wel dankzij hem ingeburgerd raakte – de uitwerking van de neo-klassieke synthese

12

. Dat levert Samuelson in 1970 de Nobelprijs economie op. Eerder had hij al alle eretekens verzameld die het beroep kan bieden, zoals in 1947, nog voor zijn veertigste, de Clark Medal van de American Economic Association. De neoklassieke synthese poneert dat een mix van monetair en fiscaal beleid de economie naar volledige tewerkstelling en het juiste investeringspeil kunnen sturen, waarbij ook de inflatie in bedwang gehouden kan worden. Een laisser faire-economie met volledige tewerkstelling bestempelde Samuelson als puur geluk, als een speciaal geval. Het activisme van Samuelsons opvattingen – zoals “een belastingverlaging is bijna even krachtig tegen werkloosheid als overheidsbestedingen omdat slechts een gedeelte van de belastingbesparing gespendeerd wordt, in tegenstelling tot alle overheidsuitgaven,” – klonk de Kennedy-administratie als muziek in de oren. Paul Samuelson fluisterde als economische adviseur president John F. Kennedy en later Lyndon B. Johnson de economische politiek in. Ook de schatkist en de Federal Reserve deden een beroep op het advies van de MIT-professor. Samuelson won nog verder aan invloed als jarenlang columnist van Newsweek en de New York Times.

“Het was alsof ik ervoor geboren leek,” liet Samuelson zich ontvallen omtrent zijn kennismaking met de economische wetenschap in 1932 aan de Universiteit van Chicago. Milton Friedman en George Stigler waren er graduate-students in die periode. Jacob Viners beroemde cursus economische theorie bezorgde hem de gezonde dosis micro-economie die elke econoom nodig heeft om het vak echt te begrijpen. In 1935 versast Samuelson naar Harvard University waar hij vijf jaar verblijft. De juiste plek om de Keynesiaanse revolutie mee te maken onder zijn leermeesters Alvin Hansen, Wassily Leontief, Joseph Schumpeter en E.B. Wilson. Vooral het Keynesiaans geïnspireerde werk van Alvin Hansen had een grote invloed op Samuelson.

In 1940 verhuist Samuelson verrassend naar het Massachusetts Institute of Technology (MIT) waar hij assistant professor wordt en vanaf 1966 een van de twaalf MIT-economieprofessoren. Een overgang die het voorwerp werd van drukke speculatie. Was het zijn soms brutale, vrijpostige gedrag? Het antisemitisme dat voor de Tweede Wereldoorlog op Harvard ronddwaalde? Of konden zijn leermeesters het niet verkroppen dat het wonderkind van Harvard hen overvleugelde? Zo luidt een onbevestigde anekdote dat op het einde van Samuelsons eindwerkverdediging Schumpeter aan Leontief vroeg: “En, Wassily, zijn we geslaagd?”

EVALUATIE.

De balans van Samuelsons verzamelde werk en invloed helt in positieve richting over. Franco Modigliani zei in 1983 tegen Samuelson: “Jij, jij hebt onze levens verrijkt.” “Economics” leverde heel wat economische wijsheid op. Men kan zich de vraag stellen of de Verenigde Staten en het westen geen nieuwe depressie hadden meegemaakt als Samuelson zo niet had gehamerd op de behoefte aan automatische stabilisatoren. En verstomde de gemengde economie ook in een pak derdewereldlanden niet de roep naar het nationaal socialisme? Samuelson moet ook gefeliciteerd worden met zijn optimistische visie over de westerse economie: “Onze gemengde economie heeft een grote toekomst voor zich.”

Anderzijds vindt bijvoorbeeld Mark Skousen dat naarmate Samuelsons “Economics” de boventoon ging voeren, dit bijdroeg tot sommige van de economische problemen waar de Verenigde Staten mee kampten. Zouden de VS of andere landen bijvoorbeeld niet sneller gegroeid zijn als de handboekschrijvers meer nadruk hadden gelegd op groei op lange termijn, in plaats van het kortetermijnvraagmanagement. Maar ja, zoals Keynes het formuleerde, op langere termijn zijn we allemaal dood. Samuelson kan ook aangewreven worden dat hij te veel verwachtte van de overheid, een van de grootste denkfouten die zowel rijke als arme landen maakten de voorbije vijftig jaar.

Al liet Samuelson dus in de laatste edities van “Economics” die kortetermijnvisie varen, getuige zijn opvattingen over het belang van sparen. The next Samuelson, Principles of Economics

13

van Harvard-professor Gregory Mankiw – die er op voorhand 1,4 miljoen dollar voor kreeg toegestopt – neemt het klassieke model weer als uitgangspunt. Studenten krijgen te horen dat het Keynesiaanse model de uitzondering vormt. Tot de feiten weer het tegendeel mochten bewijzen.

Daan Killemaes is redacteur bij Trends.

DAAN KILLEMAES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content