De snelle bocht van Verhofstadt

Alle terroristisch geweld zou doen vergeten dat er ook nog steeds belangrijke ‘normale’ dossiers op tafel liggen. De lastenverlaging bijvoorbeeld. Het VBO wijst de idee van selectieve lastenverlagingen af en wil een algemene procentuele verlaging voor elke werknemer.

Volgens het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) is aan beide voorwaarden voldaan. Sedert de eerste lastenverlagingen in 1999 is de groei van de werkgelegenheid nooit lager geweest dan 1,9% per jaar. Met een keurige grafiek (zie grafiek 1) toont het VBO aan dat de werkgelegenheidscurve perfect die van de lastenverlagingen volgt. Ook inzake budgettaire ruimte zit het volgens de werkgevers snor: de sociale zekerheid tekent immers een overschot van 2,5 miljard euro (meer dan 100 miljard frank) op. Ook voor 2002 staat een overschot van 1 miljard euro (zo’n 40 miljard frank) in de steigers.

Het VBO argumenteert dat een nieuwe lastenverlaging absoluut noodzakelijk blijft. De loonkostenhandicap van de Belgische bedrijven tegenover de concurrenten in het buitenland blijft immers rond de 10% schommelen (zie grafiek 2). Bovendien blijft ook de kloof tussen de brutoloonkosten en het nettoloon (de loonwig) gigantisch (tot 64% in sommige gevallen, zie grafiek 3). Het VBO probeert zijn stelling te bewijzen met een enquête die het bestelde bij ISIS Consult (zie ook blz. 74). Deze werkgeversdenktank, een dochter van Agoria (het vroegere Fabrimetal _ tactisch was een neutraler onderzoeksinstituut misschien slimmer geweest), vergeleek eenzelfde bediendeloon (24.500 euro of circa 1 miljoen frank) en kaderloon (59.500 euro of circa 2,4 miljoen frank) in België en de drie buurlanden Frankrijk, Nederland en Duitsland.

In 2001 dalen in België de lasten op arbeid met 1 procentpunt ten opzichte van 2000. Mooi, maar ook in de buurlanden doen zich dalingen voor: in Frankrijk en Duitsland met 1 procentpunt en in Nederland zelfs met 3 procentpunten. Bekijken we enkel de werkgeversbijdragen, dan bedraagt de daling in België 1,7 procentpunt en haalt Nederland 2,3 procentpunt, Frankrijk 3 procentpunt en Duitsland 0,3 procentpunt.

Voor de loonwig blijft het huilen met de pet op. Die bedraagt voor een bediende 54%, in Nederland slechts 45%. Voor kaderleden wordt dat 64% (tegenover 52% bij onze noorder- en zuiderburen). Enkel Duitsland komt iets dichter in de buurt (met respectievelijk 52% voor een bediende en 61% voor een kaderlid). De relatief slechtere prestaties voor kaderleden in België heeft te maken met het feit dat er in België geen loonplafond bestaat. In de buurlanden worden er boven een bepaald plafond geen sociale-zekerheidsbijdragen meer geïnd (dat gebeurt behalve in Italië in geen enkel ander EU-land). Het VBO zal tijdens het rondetafeloverleg over de sociale zekerheid de herplafonnering op de agenda plaatsen. Door het forfaitair karakter van de lastenverlaging (een vast bedrag per werknemer) neemt de impact ook af naargelang het loon hoger ligt. In de buurlanden is dit net omgekeerd. Vandaar het VBO-pleidooi voor een lineaire lastenverlaging met 1,5 procentpunt.

De premier en de vakbonden

Het wordt geen makkelijk gevecht. Ten eerste rijzen vraagtekens bij de budgettaire situatie, die ook al voor de terreur in de Verenigde Staten ongunstig evolueerde. De grootteorde staat nog ter discussie, maar een verdere afglijding is zeker. En dus ligt een ingrijpende lastenverlaging moeilijk. Bovendien moet de lastenverlaging voor het schaarser wordend geld in de clinch gaan met andere verzuchtingen: de verlaging van de vennootschapsbelasting en vooral de verhoging van de sociale uitkeringen.

De vakbonden stellen dit laatste als absolute prioriteit. En ook zij zien dat de marge kleiner wordt en dat er keuzes zullen moeten worden gemaakt. Daarom richten zij hun pijlen op de lastenverlaging. Met zijn voorstel _ een denkoefening, zo beklemtoonde zijn woordvoerder _ tot een selectieve lastenverlaging (gefocust op oudere werknemers en op ploegenarbeid) lijkt premier Verhofstadt zijn keuze al gemaakt te hebben. De VLD‘er heeft gekozen voor de vakbonden. Het kan verkeren, zei Bredero.

Een merkwaardig snelle bocht werd het. In een vraaggesprek met De Morgen op 27 augustus zei de premier nog dat er een tweede lastenverlaging diende te komen en dat hij liefst de huidige verlaging wou verdubbelen. Op 6 september was hij blijkbaar al van idee veranderd. Het wordt uitkijken naar 9 oktober, wanneer Verhofstadt zijn federale beleidsverklaring zal afleggen in het parlement.

Dure jobs

Ook de vakbondszijde roert zich in het debat. Zo pakte het ACV onlangs uit met een evaluatie van de reeds toegekende lastenverlaging. Het nam de werkgelegenheidsgroei van 2000 (40.000 jobs), vergeleek die met de kosten van de lastenverlaging (1,2 miljard euro of 48,4 miljard frank) en paste daar een elasticiteitscoëfficiënt op toe van 0,3. Deze elasticiteit houdt in dat men aanneemt dat 1% verlaging van de loonkosten aanleiding geeft tot een aangroei van de tewerkstelling met 0,3%. Het ACV concludeerde uit die cijfers dat elke nieuwe job de overheid ruim 99.000 euro (4 miljoen frank) heeft gekost.

“Er zijn goedkopere manieren om jobs te creëren,” verklaarde het ACV, dat voor een nieuwe lastenverlaging niet méér wil vrijmaken dan wat uitgespaard kan worden door een beperking van de stijging van de gezondheidsuitgaven (300 miljoen euro of 12 miljard frank kan dat zijn).

Een beetje een aparte wiskunde toch van het ACV. Neem je de periode van het tweede kwartaal 1999 tot het eerste kwartaal 2000, dan bedraagt de werkgelegenheidsgroei 75.000 (in een periode met minder lastenverlaging). Dat geeft al een heel ander cijfer.

Maar zelfs het ACV-voorbeeld op zich is betwistbaar. “Die elasticiteit van 0,3 is lang geleden door het Planbureau gehanteerd, maar inmiddels door henzelf naar boven herzien,” zegt Joep Konings van de KU Leuven. Konings verrichtte de voorbije jaren heel wat onderzoek naar de relatie tussen lastenverlagingen en jobcreatie. Prompt trekt hij diverse buitenlandse studies uit de lade. Al gauw blijkt voor de tewerkstellingselasticiteit een vork van 0,6 tot 1 veel realistischer. Dan kom je in de ACV-methodiek tot een kostprijs van 25.000 tot 50.000 euro (1 tot 2 miljoen frank). Bovendien maakt het ACV een erg statische berekening door de tewerkstellingsevolutie van een beperkte periode (één jaar) te koppelen aan de kosten van de lastenverlaging. De tewerkstellingseffecten van een lastenverlaging spelen echter over een veel langere periode dan één of twee jaar. Hoeveel jobs zullen in de aanrollende recessie overeind blijven als gevolg van de reeds doorgevoerde lastenverlagingen?

Pieter Timmermans van het VBO wil deze discussie echter niet aangaan. “Ach, ze doet me denken aan de niet beslechtbare discussie over het geslacht der engelen.” Het VBO rust zich echter merkwaardig mager uit in haar pleidooi voor een nieuwe lineaire lastenverlaging. Grafiek 1 oogt mooi, maar sluit absoluut niet uit dat de conjunctuurevolutie het gros van de nieuwe jobs tot stand bracht. Was het niet zinvoller geweest om, bijkomend aan het nu voorliggende Belgische dossier, een buitenlandse component toe te voegen? Andere Europese landen (zoals Nederland) zitten reeds een eind verder met een consistent beleid gericht op vermindering van de lastendruk op arbeid.

Guido Muelenaer – Johan Van Overtveldt

Johan Van Overtveldt

Plots lijkt premier Verhofstadt voorstander van een selectieve lastenverlaging. Daarmee kiest de VLD’er voor de vakbonden. En tegen de werkgevers.

Volgens het ACV kostte elke nieuwe job in het jaar 2000 de overheid ruim 99.000 euro (4 miljoen frank).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content