De schande van de bedrijfsvoorheffing

De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van werknemers en bedrijfsleiders is systematisch te hoog. De grootste slachtoffers zijn de betalers van onderhoudsgeld.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Enkele weken geleden ontstond in de dagbladpers grote commotie: voor de zoveelste keer blijkt dat de regering de voordelen van de hervorming van de personenbelasting slechts zeer gedeeltelijk via de bedrijfsvoorheffing verleent. Die voordelen komen pas ten volle tot uiting bij de inkohiering van de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting. Dat betekent dat werknemers en bedrijfsleiders gedurende heel de periode tussen de uitbetaling van hun bezoldiging en de inkohiering eigenlijk verplicht zijn een lening toe te staan aan de schatkist.

Het verhaal is niet nieuw. Het is een refrein dat al talloze jaren weerklinkt. Het doet een beetje denken aan het monster van Loch Ness. Om de zoveel tijd duikt het op. Het verschil is dat het monster van Loch Ness niet bestaat, terwijl het probleem van de te hoge bedrijfsvoorheffing op geen enkele manier te ontkennen valt.

De meeste mensen hebben er leren mee leven. Niet alleen met het feit dat de bedrijfsvoorheffing slechts gedeeltelijk de doorgevoerde belastinghervorming weerspiegelt, ook met het feit dat de bedrijfsvoorheffing geen rekening houdt met een aantal aftrekposten of belastingverminderingen. Zo wordt bij het berekenen van de bedrijfsvoorheffing geen rekening gehouden met de belastingvermindering die men kan verkrijgen in het kader van het langetermijnsparen.

Arbitragehof. Bij zelfstandigen die uitsluitend aan het stelsel van de verplichte voorafbetalingen onderworpen zijn (handelaars, ondernemers, landbouwers en beoefenaars van vrije beroepen), is dat volledig anders. Zij moeten slechts de belasting voorafbetalen die zij werkelijk op hun beroepsinkomsten verschuldigd zijn. Aan het Arbitragehof is enkele jaren geleden gevraagd of werknemers op deze manier niet worden gediscrimineerd. Zij moeten een bedrag aan bedrijfsvoorheffing betalen dat slechts bij benadering gelijk is aan de uiteindelijk verschuldigde belasting, terwijl de zelfstandigen slechts de werkelijk verschuldigde personenbelasting moeten voorafbetalen.

Het Arbitragehof zag geen discriminatie (arrest van 15 oktober 2002), althans niet als de bedrijfsvoorheffing niet “duidelijk hoger ligt dan de verschuldigde” personenbelasting. Aangenomen mag worden dat dit niet het geval is als het verschil slechts veroorzaakt wordt door, bijvoorbeeld, de (relatief bescheiden) belastingverminderingen van het langetermijnsparen.

Beroepskosten. Er kunnen zich situaties voordoen, waarin het verschil wel zeer duidelijk is. Bij de berekening van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel rekening gehouden met het forfaitair aftrekbaar bedrag aan beroepskosten. Niet met het feit dat de werkelijke beroepsuitgaven aanzienlijk hoger kunnen zijn. Wie verplicht voorafbetaalt, mag altijd rekening houden met zijn werkelijke beroepskosten, hoe hoog die ook zijn. Zelfs dat verschil in behandeling is waarschijnlijk onvoldoende om van discriminatie te kunnen spreken. Belastingplichtigen die aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen zijn, kunnen immers bij de administratie een verzoek indienen om de berekeningsgrondslag van de bedrijfsvoorheffing te beperken als ze geconfronteerd worden met ‘buitengewone beroepskosten’ (artikel 89 KB/WIB 1992). Daar valt dus een mouw aan te passen, zij het dat afwijkingen naar verluidt niet snel worden toegestaan.

Alimentatie. Anders is het voor wie onderhoudsgeld betaalt. Onderhoudsgelden zijn – als alle voorwaarden vervuld zijn – fiscaal aftrekbaar (ten belope van 80 % van het betaalde bedrag). Een rechter die het bedrag aan onderhoudsgelden moet bepalen, weet dat ook. Hij zal rekening houden met het feit dat ze aftrekbaar zijn (en dat ze in de regel aan de onderhoudsplichtige dus maximaal netto de helft kosten van het brutobedrag).

Maar wat gebeurt er in de praktijk? Stel een gehuwde belastingplichtige met drie kinderen ten laste. Het huwelijk loopt op de klippen. Stel dat hij voor zijn ex en voor de kinderen (die in dit voorbeeld bij zijn ex blijven wonen) alimentatie moet betalen. Gevolg één: de vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor kinderen ten laste valt weg. Bij drie kinderen gaat dat om iets meer dan 200 euro per maand. Zijn netto-inkomen daalt dus met eenzelfde bedrag. Bovendien moet hij uit het aldus verminderde inkomen onderhoudsgelden betalen die vastgesteld zijn uitgaande van de idee dat ze fiscaal aftrekbaar zijn. Maar de werkgever of vennootschap mag bij het berekenen van de bedrijfsvoorheffing op geen enkele wijze rekening houden met die aftrek.Bij de berekening van de bedrijfsvoorheffing wordt altijd gedaan alsof er geen onderhoudsgeld wordt betaald. Anders dan bij de beroepskosten, bestaat hier geen enkel correctiemechanisme. Menig onderhoudsplichtige is dan ook al in financiële ademnood geraakt. Althans, als de onderhoudsplichtige werknemer of bedrijfsleider is. Want zelfstandigen die uitsluitend aan de verplichte voorafbetalingen onderworpen zijn, hebben daar geen last van. Zij mogen bij het berekenen van hun voorafbetalingen meteen rekening houden met de aftrekbare onderhoudsgelden die zij verschuldigd zijn. Een duidelijker voorbeeld van verfoeilijke discriminatie is moeilijk denkbaar.

Jan Van Dyck

Zelfstandigen mogen wel rekening houden met alimentatie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content