De relatieve cijfers van KPMG

De aanwijzingen voor frauduleuze praktijken bij Lernout & Hauspie zijn zodanig manifest, dat het ongeloofwaardig is dat KPMG blijft volhouden van niets op de hoogte te zijn geweest.

“Ik stel voor dat we het hierbij laten.” Met die woorden beëindigde chief executive officer Philippe Bodson vorige week de buitengewone algemene vergadering van Lernout & Hauspie – een marathonzitting die welgeteld 8 uur en 54 minuten had geduurd. Slechts 463 aandeelhouders, goed voor 23,84% van de stemgerechtigde aandelen, waren op het appel verschenen.

De massameeting, die eigenlijk uitdraaide op een non event, werd overschaduwd door de verontrustende mededeling van Philippe Bodson dat de geplande verkoop van vertaaldochter Mendez bleef aanslepen en zeker niet de beoogde 160 miljoen dollar zou opleveren om L&H van een faillissement te redden. Er dienden andere activa in de etalage te worden zetten. Het scenario waarbij de banken hun schulden konden omzetten in aandelen van een nieuwe (fors afgeslankte) vennootschap, kon een van de laatste redmiddelen zijn.

Nog opmerkelijker was de melding dat niet minder dan 372 miljoen dollar of 70% van de omzet die L&H in de periode 1998, 1999 en de eerste helft van 2000 had geboekt, definitief mocht worden geschrapt. Hiermee werden de jaarrekeningen die officieel door KPMG waren goedgekeurd en naar het oordeel van de commissaris “een getrouw beeld gaven van het vermogen, van de financiële toestand en van de resultaten van de vennootschap,” linea recta naar de prullenmand verwezen.

KPMG-argumentatie is ongeloofwaardig

Op 12 april had KPMG al formeel afstand genomen door in een bijzonder kritisch verslag het vroegere topmanagement van L&H verantwoordelijk te stellen voor misleiding, bedrog, frauduleuze praktijken en vervalsing van de omzet. “Achteraf is gebleken dat antidatering van contracten (om de omzet van het desbetreffende kwartaal op te schroeven) een courante praktijk was,” zo stelde KPMG vast.

In het rapport werd ook melding gemaakt van verborgen afspraken met klanten waardoor de terugname van leveringen of het terugdraaien van het contract, ruiltransacties (zogenaamde barter deals) en transacties met verwante partijen mogelijk werden.

“Een gekleurd verhaal in een poging zichzelf volledig uit de wind te plaatsen,” zo schreef Jo Lernout op 25 april in een persoonlijke brief aan de raad van bestuur van L&H. Ook Pol Hauspie en Nico Willaert kropen diezelfde dag nog in de pen in een poging de aantijgingen in het KPMG-verslag te ontkrachten. Zonder al te veel succes.

Op 26 april werden Jo, Pol en Nico voor verhoor meegenomen door het Ieperse gerecht en aangehouden op verdenking van schriftvervalsing, vervalsen van jaarrekeningen en koersmanipulatie. Hun brieven bleven, ondanks hun expliciet verzoek, onbesproken op de algemene vergadering.

Toch is het fel beschadigde blazoen van KPMG hiermee niet opgepoetst. De aanwijzingen voor frauduleuze praktijken bij het Vlaamse taaltechnologiebedrijf – zoals vastgesteld in het rapport van Bryan Cave LLP (20 november 2000), de audit van PricewaterhouseCoopers (6 april 2001) en het verslag van KPMG – zijn zodanig manifest, dat het ongeloofwaardig is dat KPMG blijft volhouden van niets op de hoogte te zijn geweest of niets te hebben vermoed.

Neem nu de vaststelling dat L&H bepaalde ontwikkelingen en diensten voor de LDC‘s ( Language Development Companies) voor zijn rekening nam en zelfs LDC-personeelsleden op de eigen payroll had staan. Volgens KPMG was dit niet voorzien in het oorspronkelijke franchiseconcept. In het verslag wordt ook expliciet benadrukt “dat deze fundamentele wijziging voor KPMG verborgen werd gehouden”.

“Manifest onjuist,” zo schrijft Jo Lernout in zijn brief van 25 april aan de raad van bestuur van L&H. “KPMG was vanaf de audit van de cijfers van het eerste kwartaal van 2000 op de hoogte van deze wijziging in het LDC-concept. Er bestaat meer dan voldoende briefwisseling tussen L&H en KPMG die dit duidelijk aantoont.”

KPMG probeert volgens Jo Lernout, Pol Hauspie en Nico Willaert een rookgordijn op te trekken om te verdoezelen dat het L&H niet gewezen heeft op het bestaan van de Rule SOP 97-2. Deze boekhoudkundige regel zegt dat bedrijven die assistentie verlenen bij de ontwikkeling van software, de inkomsten die daarruit voortvloeien, moeten spreiden over de hele ontwikkelingsperiode.

“Als gevolg van deze vergetelheid heeft L&H in 1998 en 1999 inkomsten in haar boekhouding opgenomen die over een langere periode hadden moeten worden gespreid,” stelt Nico Willaert. Volgens hem werd het franchiseconcept voor de LDC’s ontwikkeld in samenspraak met en na advies van KPMG. Willaert: “Het staat derhalve onbetwistbaar vast dat KPMG van bij de oprichting van de LDC’s wist dat door de vennootschap support moest worden gegeven.”

Ongetwijfeld ging het vroegere topmanagement van L&H zélf in de fout door in een 20F-document, gedateerd op 30 juni 2000 en gericht aan de Amerikaanse beurscommissie SEC, vol te houden dat het initiële LDC-model geldig blijft, waarbij de ontwikkelingsplicht bij de LDC’s berust.

Toch pleit dit KPMG niet vrij. Het verlenen van ontwikkelingsdiensten aan “niet verwante” klanten was een courante praktijk bij L&H. Zowel bij het Dictation Consortium ( DC) als bij de Brussels Translation Group ( BTG) – de voorlopers van de latere LDC’s – werden L&H-personeelsleden ingeschakeld voor de ontwikkeling van software. KPMG moét hiervan op de hoogte zijn geweest.

Ook de opmerking van de commissaris-revisor in zijn verslag dat het niet wist dat er voor minstens twee LDC’s – Turkish LDC en Farsi LDC – nevenverbintenissen waren gemaakt, zoals een optiecontract (waarmee L&H de aandelen van de LDC kon overkopen) en een warrantovereenkomst (waarmee de LDC’s warrants in L&H konden bekomen), doet de wenkbrauwen fronsen. In zijn bijzonder verslag van 12 april 1999 maakt de raad van bestuur van L&H expliciet melding van de intentie om 540.000 warrants uit te geven aan “strategische samenwerkingsverbanden” voor de ontwikkeling van talen zoals het Turks, Thai en Hindoe (de latere LDC’s).

Dit document werd op 24 juni 1999 ingediend bij de griffie van de rechtbank van koophandel in Ieper en is sindsdien voor iedereen beschikbaar. Een dergelijke “verbintenis van louter financiële aard” tussen L&H en de LDC’s had argwaan moeten wekken bij KPMG. Niet het minst omdat L&H aan KPMG bleef benadrukken dat er geen enkele andere band was met de LDC’s, behalve de bekende licentiecontracten.

Ook de antidateringen die KPMG in zijn verslag vaststelt, moesten bij de commissaris-revisor al langer een belletje hebben doen rinkelen. In de notulen van de raad van bestuur van L&H op 11 april 1996 – een document dat voor iedereen beschikbaar is in de aktes van vennootschappen op het handelsregister – staat te lezen dat L&H 3 miljoen dollar aan omzet heeft geboekt voor het eerste kwartaal van 1996, dankzij de zogenaamde sublicense consent fees die gestort worden door drie nv’s ( NDC Europe, NDC China en NDC Far East). Vreemd genoeg is de oprichtingsakte van deze drie vennootschappen gedateerd op 26 april 1996 – dus later dan de periode waarin de inkomsten werden geboekt.

Grof staaltje van creatieve boekhouding

Het is onbegrijpelijk dat een auditbedrijf zoals KPMG deze nalatigheid of, moeten we zeggen, dit grof staaltje van creatieve boekhouding uitgevoerd door een beursgenoteerd bedrijf, liet goedkeuren. Trends wees al op 20 mei 1998 op deze onregelmatigheid in de rapportering van L&H – echter zonder gevolgen.

In zijn brief van 25 april merkt Jo Lernout in dit verband terloops op: “Ik herinner mij pertinent dat in enkele concrete gevallen door de boekhouding van L&H in samenspraak met KPMG werd geoordeeld dat er tussen partijen voldoende overeenstemming bestond om van totstandkoming van een overeenkomst te kunnen spreken, ook al waren de geschreven overeenkomsten op dat ogenblik nog niet in hun finale vorm getekend.”

L&H had tenslotte als technologiebedrijf ook te kampen met hoge “accounts receivable”, omdat een belangrijk deel van zijn omzet toe te wijzen is aan niet-terugstortbare up-front license fees. Sommige van die licentiebedragen hadden zelfs, ondanks het feit dat ze als omzet werden geregistreerd, betalingstermijnen tot 12 maanden (vanaf het ondertekenen van het licentiecontract).

In die context hoeft het niet te verwonderen dat KPMG regelmatig te maken kreeg met moeilijk te innen vorderingen op klanten. Ook hier spreekt de reactie van Jo Lernout in zijn brief van 25 april boekdelen: “Het feit dat verschillende bedragen werden teruggeboekt wegens terugnames of laattijdige betalingen, is op zich niet ongewoon in de technologiesector. Vooral in softwareproducten zijn er dikwijls vertraagde leveringen of onverwachte moeilijkheden (bugs) waardoor de afwerking wordt uitgesteld.”

Of hoe bij L&H bijna alles – zelfs een door de commissaris erkende en goedgekeurde omzet – relatief was.

Piet Depuydt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content