‘De politiek zoals die nu is, mis ik niet’

Moniek Delvou was gedurende vijftien razend boeiende jaren de trouwe rechterhand en spreekbuis van Jean-Luc Dehaene. Haar pad kruiste nadien nog dat van andere sterke bazen, maar op haar 59ste stopt het professionele leven. Exclusief voor Trends maakt Delvou de balans op.

Niemand belichaamde in ons land ooit meer de functie van woordvoerder dan Moniek Delvou. Samen met Jean-Luc Dehaene doorzwom ze hete politieke jaren, inclusief regeringscrisissen, de dood van een koning en de zaak-Dutroux. Niemand die daarbij beter een “geen commentaar” kon kruiden en verkopen. Delvou werd al snel omschreven als een sfinx, een geuzennaam die ze trots zou dragen en ook nadien in het bedrijfsleven als woordvoerster bij Umicore, Belfius en de federaties Pharma.be en Plastics Europe niet zou verliezen.

“Ik werd in mijn carrière altijd aangetrokken tot sterke figuren zoals Jean-Luc Dehaene, Karel Vinck, Thomas Leysen of Jos Clijsters. Mensen die tegen de stroom durfden in te gaan”, blikt Delvou terug. “Niet omwille van het tegendraadse, maar om dingen in beweging te zetten. Ik heb altijd geprobeerd in de coulissen van dat leiderschap een steentje te verleggen in de rivier, zodat de rivier nooit meer stroomt zoals ervoor.”

Waar liggen uw roots?

MONIEK DELVOU. “In de Rupelstreek. Ik ben geboren in Reet, al zeg ik dat niet graag, want dan begint iedereen altijd te lachen. (lacht) Het is de streek waar de Boomse klei werd bovengehaald en de steenbakkerijen stonden. Soms zei mijn moeder ‘je bent een echte keikop’. Het zal wel iets met die stenen te maken hebben, zeker?

“Ik was de oudste en moest ook het spoor trekken voor de anderen. Mijn broer is vier jaar jonger, en daar is een reden voor. Mijn ouders vroegen zich af of al hun kinderen zo zouden zijn. Een wat dwars karakter ja…”

U had altijd behoefte aan een sparringpartner voor uw eigen sterke karakter?

DELVOU. “Eigenlijk wel. Mijn motto, dat lang op mijn studentenkot heeft gehangen, was ‘I’d rather want to be the candle than the mirror that reflects it‘. Ik moet wel constateren dat ik heel vaak in mijn carrière de spiegel ben geweest en niet de kaars. Een frustratie is dat niet. Ik heb het altijd een voordeel gevonden de mensen een spiegel voor te houden en te kunnen reflecteren over wat zij in gedachten hebben en dat ook mee tot stand te helpen brengen. Ik ben trouwens wel de kaars geweest in al mijn nevenengagementen.”

Waar droomde de jonge Moniek van?

DELVOU. “De mei ’68-periode heb ik als puber beleefd en dus eigenlijk niet beleefd. Ik herinner mij wel betogingen tegen raketten en defensie. Wij waren gevoelig voor ontwikkelingssamenwerking. Het was ook de tijd van de strijd tegen apartheid. Ik droomde van het opheffen van ongelijkheid, van rechtvaardigheid en maatschappelijke betrokkenheid. Ik ben rechten gaan studeren omdat dat de breedst mogelijke basis gaf. Maar ik ontdekte dat ik nogal tegendraads was en het moeilijk had met bepaalde wetten. Ik zag mezelf die soms onrechtvaardige wetten niet verdedigen. Ik ben dan in Leuven blijven hangen voor een jaar communicatie en heb ook criminologie gestudeerd.”

Hoe deed u de stap van studies naar werk?

DELVOU. “Ik was bezig met mijn thesis en mijn echtgenoot was begonnen bij Hugo Weckx, een advocaat die ook in het parlement zat. Die zocht me aan als parlementair medewerker. Ik heb parlementaire vragen opgesteld bij de vleet, toespraken geschreven en ik mocht naar werkgroepen over ontwikkelingssamenwerking gaan. Voor ik het wist, was er politiek engagement.

“Diversiteit en gender was ook iets dat mij enorm boeide. Er was een ministerieel comité voor de status van de vrouw. Toen de Nederlandstalige secretaris daarvan vertrok, heeft Fons Verplaetse mij voor die functie aangeworven. Nadat de regering eind 1985 was gevallen over het Heizeldrama, hebben we er via een rapport mee voor gezorgd dat er een vrouw in de volgende regering kwam: Miet Smet. En toen belde Dehaene. Het was een sprong in het onbekende.”

Hebt u de politieke mores zien veranderen?

DELVOU. “En of. Vroeger was er veel meer gentlemanschap. Er kon nog worden gediscussieerd op een faire en correcte manier. Niet dat er in een begrotingsdiscussie nooit harde woorden vielen. Vooral Dehaene en Verhofstadt durfden daar samen in opgaan. Maar naar buiten toe bleef dat vriendelijk en beleefd. Politici scholden niet op elkaar. Er konden ook compromissen gesloten worden die extern werden verdedigd. Nu ligt alles onmiddellijk op straat en is de taal veel ongekuister. Die suddert tussen straattaal en een aanvallerige taal.”

De politieke zeden zijn verwilderd.

DELVOU. “Ze zijn verruwd. Ik vind dat erg.”

Hebt u er een verklaring voor?

DELVOU. “Niet echt. Er is wel een democratisering gekomen in de politiek. De tijd is voorbij dat het parlement bij wijze van spreken vol zat met notarissen en dokters, en dat is ook goed. Maar het parlement en de politiek mogen wel streven naar volksverheffing. Ook in discussies en debatten wordt niet meer naar elkaar geluisterd. Er gaan veel finesses verloren van een toch wel hoogstaand beroep. Een politicus heeft uiteindelijk nog altijd een sociaal contract met de burger die zich door hem of haar laat vertegenwoordigen.”

Mist u de politiek, zoals die nu wordt bedreven?

DELVOU. “Soms mis ik de politiek wel, maar ze is niet meer dezelfde. De politiek zoals die nu is, mis ik niet.”

Wat bracht u uw broodheren bij?

DELVOU. “Zij hadden een megafoon nodig, een brug naar de buitenwereld. Ik was die megafoon. Dehaene had dat zeker nodig. Ik kreeg ‘s morgens drie woorden op papier, en daar kon ik dan een hele dag mee doen. Ik vond dat een edele taak.”

U werd vaak omschreven als een sfinx.

DELVOU. “Ik kan daarmee leven. De- haene heeft in zijn memoires gezegd ‘Delvou is geen praatvaar’. Dat is zeker zo in het professionele leven, ik heb geleerd dat een goede journalist veel kan afleiden uit een woord te veel en een woord te weinig. Daarom heb ik mijn woorden altijd gewikt en gewogen en heb ik er zo weinig mogelijk gebruikt.”

Vandaar dat Dehaene u de porte-silence in plaats van de porte-parole noemde?

DELVOU. “Hij heeft dat overgenomen van Wilfried Martens. Ik ben daar niet kwaad voor. Een goede woordvoerder moet ook kunnen zwijgen.

“Vandaag wordt er veel te veel gesproken, en daardoor wordt ook te veel kapotgemaakt. We leven in een tijdperk waarin gedachten meteen woorden worden. Je moet er maar aan denken, en je kan het twitteren. In de politiek en in het bedrijfsleven is het nochtans belangrijk dat beslissingen goed beredeneerd worden genomen. Maar nu wordt alles vertwitterd en is het zeer moeilijk de gedachten te ordenen om tot goede beslissingen te komen.”

De communicatieaanpak van Dehaene en uzelf zou nu niet meer mogelijk zijn?

DELVOU. “Ik denk het niet. Door de sociale media is het klassieke communicatiemodel, zoals wij het gestudeerd en beleefd hebben, achterhaald en op sterven na dood. Iedereen kan een bericht de wereld insturen.

“Het klassieke gatekeepersmodel van de journalist bestaat niet meer. Iedereen is nu woordvoerder en iedereen is journalist. De media zijn zelf mee in dat verhaal gestapt. Dat kan niet meer worden teruggedraaid.”

Was het een schok om na de politiek in het bedrijfsleven terecht te komen?

DELVOU. “Misschien kwam de overstap juist op tijd. Meer dan vijftien jaar in de politiek was genoeg. Ook voor mijn omgeving. In de politiek was mijn leven zo flexibel en onvoorspelbaar dat bepaalde vriendschappen daar niet tegen bestand bleken. Ook voor mijn opgroeiende kinderen was het achteraf bekeken een zegen. Dat er bruusk, met de dioxinecrisis, een einde aan kwam, heeft mij geholpen om een nieuw evenwicht te vinden in mijn gezin, familie en vriendenkring.”

Beschouwt u de dioxinecrisis als een smet op uw carrière? Vanuit een pr-standpunt leek die crisis toch slecht gemanaged.

DELVOU. “De dioxinecrisis heeft, net als de bankencrisis tien jaar later, de kwetsbaarheid van een systeem blootgelegd. Voedsel bleek in een keten te zitten zonder trajectcontrole. Ook ik heb toen met scha en schande geleerd hoe noodzakelijk een crisiscommunicatieplan is. Het erge is dat er blijkbaar altijd crisissen nodig zijn om afwijkingen bloot te leggen.”

Na Umicore, Pharma.be en Plastics Europe hebt u uw carrière een jaar on hold gezet.

DELVOU. “Dat was na een bezoek aan Congo, dat een grote indruk op mij gemaakt heeft. Ik was ook vijftig geworden, de gelegenheid om de balans op te maken. Ik heb een tijdlang gekeken richting ontwikkelingssamenwerking, mijn oude liefde. Toen kwam Dexia, dat op zoek was naar een verantwoordelijke voor crisiscommunicatie in het dossier-L&H. Mijn eerste reactie was ‘een bank?’. Maar Ann De Roeck, de secretaris-generaal van de bank, overtuigde me dat de toegevoegde waarde van een bank als financier van maatschappelijke projecten ongelooflijk groot is. Bovendien vond ik dat de bank zich niets te verwijten had in het L&H-dossier. In combinatie met projecten voor de Dexia Foundation (de stichting van de bank die aan mecenaat doet, nvdr.) was dat de ideale mix.”

Twee jaar later ging diezelfde bank bijna over de kop.

DELVOU. “Dat kwam als een schok. Nochtans, toen ik achteraf de persoverzichten nog eens doornam, zat er wel een lijn in. Maar de banksector was een beetje als de kikker die in warm water ligt en niet voelt hoe de temperatuur het kookpunt nadert. Daardoor zijn onvoldoende alarmbellen afgegaan. Tot Lehman viel.”

Heeft Dexia de crisis goed aangepakt?

DELVOU. “Naar best vermogen, denk ik. Ik was toen nauwelijks bij de communicatie betrokken, die gebeurde op het niveau van de holding en niet van de bank. Dat was een van de problemen: Dexia was geen puur Belgisch bedrijf, intern waren er heel veel vertakkingen en evenwichten. Het was niet eenvoudig iedereen op dezelfde lijn te krijgen en gestroomlijnd te communiceren. En eenmaal het huis in lichterlaaie, viel de brand bijna niet meer te blussen.”

Dat is zelfs voorzitter Dehaene niet meer gelukt.

DELVOU. “De scout in Dehaene heeft de opdracht aanvaard, in de wetenschap dat het een heel zware klus zou worden, maar zonder dat hij wist wat hij bij Dexia zou aantreffen. Dat heeft hij pas ontdekt nadat hij toegezegd had. Er is veel kritiek gekomen op de toenmalige CEO Pierre Mariani en op Dehaene, maar zij lagen niet aan de basis van het probleem. Zij zijn binnengehaald om puin te ruimen, maar ze hebben het niet veroorzaakt.”

Waarom stopt u?

DELVOU. “Uit solidariteit. De bank heeft een programma lopen om de kosten te drukken. Aan 58-plussers werd de kans geboden het bedrijf te verlaten. Vroeger zou geen haar op mijn hoofd gedacht hebben om daarop in te gaan, maar als ik bleef zou ik een deel van het probleem geweest zijn. Vanuit mijn functie wilde ik een voorbeeld stellen voor anderen.”

Bent u nooit in de verleiding gekomen zelf politiek actief te worden?

DELVOU. “In de verleiding gekomen wel, maar je kunt moeilijk woordvoerster van de premier zijn en tezelfdertijd een eigen politieke carrière uitbouwen. En vandaag heeft het geen zin meer. Ik kan beter de plaats laten aan jongeren. Maar ik droom ervan om mensen van mijn generatie, de babyboomers, samen te brengen in een beweging.”

Diezelfde babyboomers die deze dagen in het pensioendebat afgeschilderd worden als een last omdat ze niet lang genoeg werken en hun pensioenen onbetaalbaar dreigen te worden?

DELVOU. “Precies. Dat beeld wil ik bijsturen. Heel wat mensen, zoals ikzelf, doen een stap opzij om plaats te maken voor jongeren. Maar we zijn niet op, we hebben nog energie, we kunnen ons zeker nog tien jaar inzetten voor mens en maatschappij, we zijn op zoek naar een nieuw engagement. Ik zou graag zien dat daarrond een beweging tot stand komt. Ik, en velen met mij, hebben echt geen zin om de hele dag kruiswoordraadsels in te vullen of tv te kijken. Wij willen onze energie aanwenden voor bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of ontwikkelingssamenwerking. Kunnen we daar een netwerk of een structuur rond bouwen? Dat houdt me bezig. Ik denk dat veel vijftigers en zestigers nog een heel zinvolle periode tegemoet kunnen gaan. Er is een groot menselijk potentieel beschikbaar, en daar mag best wat respect voor zijn. Aan de jongere generaties is mijn boodschap: kijk ons niet met de nek aan, beschouw ons niet als een blok aan het been. Wij kunnen nog wat betekenen voor de samenleving.”

BERT LAUWERS EN PATRICK CLAERHOUT, FOTOGRAFIE DEBBY TERMONIA

“Ik heb altijd geprobeerd in de coulissen van het leiderschap een steentje te verleggen in de rivier”

“Vroeger was er veel meer gentlemanschap. Er kon nog worden gediscussieerd op een faire manier”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content