‘De oorlog kost ieder jaar nog levens’

Verdun en de Somme zijn zowat synoniem voor de Eerste Wereldoorlog. Tussen 1914 en 1918 leefde niet God, maar de duivel in Frankrijk. De Fransen herdenken de centenaire anders dan bij ons, vooral au fur et à mesure.

Popaul le fouille-merde word ik in het dorp genoemd.” Dat dorp is Romagne-sous-Montfaucon. Een plaatsje van vijf huizen en een hondenhok in het Noord-Franse departement Meuse, in de buurt van Verdun. Hier ligt ook de grootste Amerikaanse militaire begraafplaats in Europa. “14.246 graven”, vertelt Jean-Paul de Vries, een uitgeweken Nederlander.

De Vries is de bezieler van Romagne 14-18, ‘een informeel museum over het dagelijkse leven van de soldaat in de Eerste Wereldoorlog’. “Mijn eerste tentoonstelling hield ik toen ik tien was. We kwamen hier elk jaar kamperen. In de bossen en velden vind je overal overblijfselen van de oorlog. Werkelijk alles, van knopen tot jeneverkruiken en van sigarettendozen tot punthelmen. Natuurlijk ook kogelhulzen, obussen en andere munitie. Die zijn erg gevaarlijk. Zomaar met een metaaldetector gaan speuren, kost nog jaarlijks mensenlevens. Ik ben er zelf mee gestopt toen ik op de beenderen van een Duitse soldaat stootte. Dat was te confronterend.”

Gewone mensen

“Zowat de helft van de 60.000 voorwerpen die ik in 38 jaar verzamelde, staat uitgestald in het museum. De inrichting is van mijn vrouw, een kunstenares. Eerst passeer je langs een collectie wapens, daarna ga je door een loopgraaf, je komt op het slagveld en je belandt in het hospitaal. Dat brengt ons bij het thema dood, maar we eindigen bij het leven — de dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Ik wil vooral laten zien dat soldaten gewone mensen waren zodra ze hun helm afzetten.”

“Alle voorwerpen liggen hier ook zoals ik ze vond, ze zijn niet gerestaureerd. Hier wordt het verleden tastbaar.” Vrij letterlijk, want je mag alles aanraken, bijvoorbeeld een veldtelefoon of een bajonet. “Om het verleden nog meer te laten leven, trek ik met groepen de velden in. Als we een dag door de modder ploeteren, kun je je toch al een beetje voorstellen hoe het gevoeld moet hebben om wekenlang in de loopgraven te zitten.”

Romagne 14-18 draait op volle toeren, zeker met de centenaire. “Ik heb voor 2014 al zo’n 5500 aanvragen, zoveel als er vorig jaar bezoekers kwamen. Straks moet ik het museum nog sluiten wegens te veel succes”, grijnst De Vries. Hij heeft weinig concurrentie en dat in een desolate regio die met een hoge werkloosheid kampt. “De helft van het dorp heeft het museum alleen nog maar op tv gezien. Er bestaat veel jaloezie. En van de overheid hoeven we niet veel te verwachten. Er was in een miljoenenbudget voor de herdenking voorzien, maar dat is letterlijk opgesoupeerd aan vergaderingen in dure restaurants en hotels.”

Hét nieuwe Franse museum over de Eerste Wereldoorlog werd in 2011 geopend in Meaux, op 40 kilometer van Parijs. “Een uitgebreide privécollectie kwam om politieke redenen daar terecht. Jammer, want in Meaux speelden zich geen belangrijke veldslagen af. Een gemiste kans voor de regio Verdun. In deze streek zie je de gevolgen van de oorlog nog overal. Geen boom is ouder dan 100 jaar. De bodem van de bossen is nog altijd verstoord door de vele ontplofte granaten. In de velden traceer je gemakkelijk loopgraven of kraters.”

Sleutel tot Parijs

Het departement Meuse is genoemd naar de Maas, geen onbekende rivier aan onze kant van de grens. Ze stroomt door het ogenschijnlijk liefelijke heuvellandschap, bezaaid met bossen en velden. De dorpen zijn letterlijk boerendorpen. De morsige stadjes stralen l’air du temps perdu uit. Overal zie je paaltjes die het front van honderd jaar geleden markeren, monumenten en kerkhoven.

De kathedraal van Verdun priemt uit boven de stad die in de oorlog voor 90 procent weggevaagd werd. Het is nog altijd een garnizoensstad. “Hier ligt de sleutel tot de Champagne-vlakte en daarmee de toegang tot Parijs. Van boven kijkt het gigantische Monument de la Victoire naar het slagveld waar 163.000 Franse en 143.000 Duitse soldaten sneuvelden”, vertelt gids Pierre Lenhard.

“Onder de stad bevindt zich een ondergrondse citadel. Tijdens de bloedige Slag om Verdun van 1916 was dit het logistieke centrum van de Fransen. In de onderaardse gangen van de citadel waren werkplaatsen, munitiedepots, een hospitaal en rustplaatsen voor soldaten. Heel bijzonder is dat hier de onbekende soldaat werd gekozen die sinds 1920 onder de Arc de Triomphe in Parijs rust.” Een soort kermiswagentje voert je door de gangen, waar je via audiovisuele animaties het leven van de soldaten herbeleeft.

Lenhard is een gewezen gendarme die sinds zijn pensioen toeristen rondleidt. “Ook Duitsers. Ik help hen de plaats te vinden waar hun voorvaderen stierven. Vaak zijn dat heel emotionele momenten. Zelfs mannen van mijn leeftijd beginnen dan te huilen.” Ook het Ossuaire de Douaumont laat weinigen onbewogen. In dat ‘beenderhuis’ rusten de skeletten van 130.000 onbekende soldaten, Fransen en anderen. “Het is geconstrueerd als een reusachtig gevest van een zwaarwaarvan het lemmet in de aarde steekt.” Door kleine raampjes zie je de menselijke resten liggen.

Verderop ligt het fort van Douaumont, het belangrijkste in de Franse verdedigingslinie. “De Duitsers konden het innemen, de Fransen heroverden het acht maanden later. Het dorpje Douaumont is volledig vernield en niet heropgebouwd. Zo zijn er negen dorpen die nog bestaan, maar waar niemand woont.” Het fort ligt gebetonneerd in het maanlandschap, ondertussen begroeid met gras. De pantsertorens steken uit de bodem. Ondergronds zijn de gangen en zalen nog grotendeels intact. Het officiële Mémorial de Verdun is zeker tot eind 2015 dicht voor renovatiewerken.

Obus in chocolade

“De meeste mensen denken bij Verdun meteen aan oorlog. Je zou haast vergeten dat hier in 1220 de dragée werd uitgevonden, een gesuikerde amandel die zelfs aan het hof van Lodewijk XIV in vele bonbonnières te vinden was. Het huis Braquier maakt nog altijd artisanale dragées. Een andere specialiteit zijn de gevulde obussen in chocolade. Dat is geen onsmakelijke verwijzing naar de oorlog, het is een traditie die teruggaat tot voor de Grote Oorlog”, knipoogt Lenhard.

FREDERIC EELBODE IN FRANKRIJK, FOTOGRAFIE JELLE VERMEERSCH

“Ik wil vooral laten zien dat soldaten gewone mensen waren zodra ze hun helm afzetten”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content