De negende van Mandelinck

Toen Jan Hoet vorig jaar in Watou de achtste poëziezomer kwam openen, had hij aan het eind van een feest waarop het plaatselijke Hommelbier rijkelijk vloeide, aangekondigd dat hijzelf dit jaar het luik beeldende kunst zou verzorgen. En hij hield woord.

Om en bij de zestig werken uit de verzameling van het tot Stedelijk Museum voor Actuele Kunst – SMAK! – herdoopte Museum van Hedendaagse Kunst van Gent kwamen nog kort voor ze in het nieuwe museumgebouw een definitieve bestemming krijgen, naar Watou reizen, op de wip tussen Vlaanderen en Frankrijk. Het woord “grens” stond al van bij het begin centraal in de poëziezomers die Gwy Mandelinck, aanvankelijk niet zonder doodsbedreigingen, in Watou had opgezet – tussen woord en beeld, of tussen kunst en de dagdagelijkse werkelijkheid. En ook nu worden de werken van het Gentse museum gekoppeld aan de stemmen van dichters die, telkens als men een kunstwerk nadert, galmen, prevelen of fluisteren, langsheen het kerkhof, in de kerk, in schuren, of op de straten en de markt, die elk jaar weer een hele zomer lang herdoopt worden tot Lucebertstraat en Clausplein. Verzen werden her en der ook in grote witte letters op de daken neergelegd. Levenswijsheden als: “Het hek waartegen ik mij schuur/ wordt oud en glad en vettig op den duur”, regels die aan Gerrit Achterbergs bundel “De Dichter is een koe” ontleend werden. Vlakbij, in een schuur, staat levensgroot een koe van Oleg Kulik opgesteld. Ze heeft een naam: “Deep into Russia”. Je kan diep in het wijdopen gesperde achterste van het beest kijken. Dan zie je wat gekooide apen, die zich spiegelen als ijdeltuiten. Ongemeen sterk zijn ook de twee wachters van Juan Munoz, die in een van de schuren elkaar als twee toreadors versteend staan te begluren. Of de nachtmerrie die de jonge Italiaan Maurizio di Electrico uit de dekens van zijn bed knipte en in een vervallen slaapkamertje op de vloer heeft neergelegd. Een andere recente passie van Hoet is Peter De Cupere, die een schuur van het Blauwhuys met een rietveld vulde. Een pad voert er door een overweldigende stank van vis, die op een enkele plek voor de frisse geur van limoenen wijkt. Die laatste moet een ‘catharsis’ teweegbrengen. Maar de grootste kick in deze tentoonstelling komt van de tafel van Mariusz Kruk die alweer in een andere schuur werd neergezet, met de restanten van een woelig festijn. Over de tafel hangt – in een broos evenwicht – een reusachtig houten kruis, in twee geknakt, als was het een lucifer. En overal – ook uit het zwaard dat op de tafel achtergelaten werd – zindert onheil. Sommige werken, zoals de waterputjes van Delvoye, of de massieve tafelreeks van Mario Merz, die zich als een krokodil uit een schuurtje naar buiten slingert, en vrij lachwekkend met groenten en fruit werd bedekt, doen het heel wat minder sterk.

Natuurlijk is er Watou zelve, met die eeuwige groene horizon. De lucht is hier nog al te zeer doordrongen van idyllische elementen – en misschien ook wel van de wasem van Hommelbier – opdat je als bezoeker je stemming door al te zwaarwichtige gedachten zou laten verpesten. Watou is en blijft veel te romantisch voor een kruisweg. Je wandelt door het parcours als was het een golfspel.

“Voor het verdwijnt en daarna. SMAK in Watou.” Toegang 300 frank. Tot en met 6 september.

Max Borka

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content