De moeilijke tocht naar rechtszekerheid

Volgens het Antwerpse hof van beroep mag een werkgever de kosten van maaltijdcheques als beroepskosten in aftrek brengen. Het hof van beroep in Brussel vindt dan weer van niet. Wie heeft gelijk?

Maaltijdcheques hebben onder bepaalde voorwaarden het karakter van sociale voordelen. Dit heeft tot gevolg dat de genieters deze voordelen belastingvrij ontvangen. Keerzijde van de medaille is dat sociale voordelen in hoofde van de werkgever niet als beroepskosten aftrekbaar zijn. In het verleden is men er dan ook meestal van uit gegaan dat de werkgever zijn tegemoetkoming in de nominale waarde van maaltijdcheques fiscaal niet in aftrek kon brengen.

Spitsvondig. Maar sommigen dachten daar anders over. En met succes. Een goed jaar geleden oordeelde het Antwerpse hof van beroep dat de werkgever zijn tegemoetkoming wel als beroepskosten kan aftrekken. De redenering die daarbij werd gevolgd, was even origineel als spitsvondig.

Die kwam hierop neer. De wet zegt niet dat de tegemoetkoming van de werkgever niet aftrekbaar is, maar wel dat het sociaal voordeel niet in aftrek mag worden gebracht. De niet-aftrekbaarheid slaat dus uitsluitend op de waarde van het voordeel. Dat is – volgens de Antwerpse raadsheren – gelijk aan de besparing die de werknemer doet. De werknemer spaart de kostprijs van een middagmaal uit. Voor fiscale doeleinden wordt de waarde daarvan geraamd op 44 frank. Conclusie: zodra de werknemer zelf ten minste 44 frank moet bijdragen in de kostprijs van de maaltijdcheques, is er geen voordeel meer, en is er dus ook geen sociaal voordeel meer dat in hoofde van de werkgever niet langer aftrekbaar zou zijn.

De Brusselse raadsheren zien de zaken evenwel anders. Ook zij hebben het in hun arrest uitvoerig over de waarde van het sociaal voordeel. Maar anders dan hun Antwerpse confraters ramen zij de waarde van het voordeel niet op 44 frank, maar wel op de koopkracht die in de maaltijdcheque ligt besloten. Die is volgens het Brusselse hof gelijk aan de nominale waarde van de maaltijdcheque (min hetgeen de werknemer zelf betaalt). Het gevolg is dat de werkgever het volledige bedrag van zijn tegemoetkoming in die nominale waarde niet als beroepskosten in aftrek kan brengen.

Indiciën. Meningsverschillen tussen verschillende rechtscolleges zijn overigens legio. Neem bijvoorbeeld de kosten van levensonderhoud waarmee de belastingadministratie rekening mag houden bij een taxatie op basis van tekenen en indiciën (de taxatiemethode waarbij het belastbaar inkomen wordt gereconstrueerd vanuit het uitgavenpatroon van de belastingplichtige).

Sommige hoven en rechtbanken staan zeer afkerig tegen het gebruik van forfaitaire bedragen die niet in direct aantoonbaar verband staan met de concrete leefomstandigheden van de betrokkene. Terwijl andere hoven en rechtbanken daar duidelijk veel minder problemen mee hebben.

Verhoging. Een ander heikel punt is de vraag of het opleggen van een belastingverhoging wel of niet uitdrukkelijk gemotiveerd moet zijn.

De spraakverwarring op dit punt is bijna compleet. Sommige hoven vinden van wel, andere dan weer van niet. Het komt zelfs voor dat één en hetzelfde hof van beroep de ene keer vindt dat een belastingverhoging gemotiveerd moet zijn, maar bij een andere gelegenheid tot net het tegenovergestelde besluit komt.

Nederlanders. De Nederlanders die massaal naar het noorden van België zijn uitgeweken, kunnen daar van mee spreken. Velen onder hen hebben extra-legale pensioenen ontvangen nadat zij zich definitief in België hebben gevestigd. De grote vraag is dan hoe die pensioenen worden belast, en vooral, of er geen redenering bestaat die toelaat deze pensioenen vrij van alle belastingen te ontvangen.

De strijd daarover is al heel lang bezig. Met, ook hier, wisselend succes. Het hof van beroep in Antwerpen is meestal mild gestemd, maar heeft sommige Nederlanders – in blijkbaar vergelijkbare dossiers – toch ook wandelen gestuurd.

Dat komt omdat er niet zoiets bestaat als één hof van beroep. De kamer die over fiscale aangelegenheden te oordelen heeft, is wisselend samengesteld. Nu eens met deze rechters, dan weer met gene rechters, die altijd opnieuw in volle onafhankelijkheid moeten oordelen. Met – zelfs binnen hetzelfde hof van beroep – uiteenlopende rechtspraak tot gevolg.

Roeping. Uiteindelijk is het de roeping van het Hof van Cassatie om voor de nodige eenheid van rechtspraak te zorgen. Het hoogste rechtscollege gaat niet in op feitenkwesties, maar beperkt zich tot het beoordelen van de ware toedracht van de rechtsregels. Zodra het Hof van Cassatie heeft gesproken, onwikkelt zich meestal op de lagere niveaus een constante rechtspraak.

Het is daarom goed om weten dat de belastingadminstratie een voorziening in cassatie heeft ingediend tegen het arrest van het Antwerpse hof van beroep, dat de aftrek van de kosten van maaltijdcheques heeft toegelaten; en dat zo goed als zeker ook een voorziening in cassatie zal worden ingesteld tegen het arrest van het Brusselse hof van beroep dat in de tegenovergestelde zin heeft geoordeeld.

De beide tegenovergestelde meningen zullen binnen het hoogste rechtscollege ongetwijfeld voor de nodige discussie, en achteraf hopelijk voor de broodnodige duidelijkheid zorgen.

Maar rust is niet gegarandeerd. Neem het probleem van de aftrek van de bijkomende kosten bij de aankoop van gronden. Het Hof van Cassatie besliste enige tijd geleden herhaaldelijk dat die kosten voor aftrek in aanmerking komen. Maar de belastingadministratie weigert zich bij die rechtspraak neer te leggen. Met als gevolg dat de onzekerheid nog vele jaren zal blijven bestaan.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content