DE MEPPEN VAN MAP

INLEVEREN.

In 1995 had boer R.S. in Destelbergen bij Gent brute pech: zijn boerderij werd ondergebracht in de categorie van de niet-gezinsveeteeltbedrijven. Gevolg was dat hij zijn varkensstapel moest verminderen met 150 dieren: een inkrimping van maar liefst 15%. Hoe kon zoiets gebeuren?

Afhankelijk van het aantal dieren kent het Mestactieplan (MAP) elk landbouwbedrijf een bepaalde factor toe. Een gunstige factor, verbonden met het statuut van gezinsveeteeltbedrijf, vervalt echter wanneer het bedrijf meer dan een bepaald aantal dieren telt. De factor van R.S. – die naast 44 hectare akkers en 1100 varkens ook nog 110 koeien en 200 legkippen had – was met 0,04% gestegen: een peulschil, maar het was te veel. “Gewoon wat geluk gehad in de teelt,” zegt R.S. “Zeugen die twaalf of dertien biggen werpen in plaats van de gebruikelijke elf. Wat kon ik daaraan doen?” Het was zijn tweede tegenslag in enkele jaren tijd. In 1993 had hij al 6000 legkippen en 10 runderen moeten inleveren om een nieuwe exploitatievergunning vast te krijgen.

De dierlijke mest moeten landbouwers volgens het MAP zoveel mogelijk over de eigen akkers spreiden. In principe is dat geen probleem voor R.S., omdat hij recentelijk voldoende grond kocht in de buurt. Maar als niet-gezinsveeteeltbedrijf mag je geen mest afzetten op grond die je na 1993 kocht. “Daarom moet je op zoek naar akkers waarop nog geen mest wordt afgezet. Met de eigenaar ervan sluit je dan een mestafzetcontract af. We hebben onze mest ver moeten wegvoeren, wat ons een pak geld gekost heeft aan transport.” Het wordt trouwens steeds moeilijker om grond voor mestafzet te vinden, aldus R.S.: “De normen verstrengen. Neem nu bijvoorbeeld voor maïs: van 160 kg fosfaat per hectare is de norm nu al gedaald tot 150 kg, en dat zal zo doorgaan. Dat betekent dat steeds meer bedrijven steeds schaarser wordende grond moeten gaan zoeken.”

ZONEVREEMD.

R.S. is nog lang niet uit de problemen. Hij boert al 33 jaar in Destelbergen, maar in 1975 werd zijn buurt plots tot woongebied verklaard. In 1995 vond R.S. uiteindelijk een nieuwe stek: een stuk grond van 17 ha in Laarne. “Liefst elf instanties – gemeente, mestbank, Ruimtelijke Ordening,…- moesten daarover hun zegje doen. De gemeente Laarne was tegen, hoewel zij met een gemiddelde van 106 kg fosfaat per ha onder de norm van 150 kg bleef en dus nog ruimte had voor nieuwe bedrijven.” De eindbeslissing kwam aan de provincie toe en die was positief: R.S. kreeg toelating voor 1800 varkens en 120 runderen. Maar de gemeente Laarne vocht de exploitatievergunning aan bij Vlaams minister van Leefmilieu Theo Kelchtermans (CVP). Ruimtelijke Ordening van haar kant ging in beroep bij de bevoegde minister Eddy Baldewijns (SP) voor wat de bouwvergunning betreft. “Het argument van Ruimtelijke Ordening klonk nogal vreemd: onze inplanting mocht niet want het ging om beschermd agrarisch gebied.” Baldewijns gaf zijn administratie gelijk: R.S. mocht geen stallen bouwen in Laarne, en precies daarom gaf Kelchtermans op zijn beurt geen exploitatievergunning. Terug naar af dus. “De zaak zit nu bij de Raad van State. Dat kan nog jaren duren.”

Om uit het doodlopende straatje weg te raken, riep R.S., met de hulp van een schepen, alle elf instanties samen in één vergadering. Daar kreeg hij de raad om een bestaand bedrijf over te nemen, wat hij ook deed: hij kon in Lochristi een bedrijf van 20 hectare kopen voor zijn zoon. Maar opnieuw ging het mis: hij mocht er de activiteiten vanuit Destelbergen niet overhevelen, vanwege dezelfde weerstanden: de gemeente was tegen, Ruimtelijk Ordening gaf een negatief advies, en zo meer. R.S. geraakt stilaan ten einde raad: “De tijd tikt verder. Onze exploitatievergunning hier in Destelbergen loopt onherroepelijk af in februari 2000.”

JVG

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content