De macht van ‘koning voetbal’

Sinds begin vorig jaar geldt ten aanzien van professionele sportbeoefenaars een aantrekkelijk fiscaal stelsel. Dat valt uiteen in twee delen. De sportbeoefenaars zelf genieten onder bepaalde voorwaarden een gunstig tarief. En hun werkgevers mogen zich ook in een bijzonder fiscaal voordeel verheugen. Dat heeft te maken met de bedrijfsvoorheffing. De sportclubs hoeven een (groot) gedeelte van de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet door te storten naar de Schatkist. Zij mogen dat bij zich houden.

De techniek is niet nieuw. Sinds een aantal jaar is een ware explosie merkbaar van gevallen waarin werkgevers er in zekere mate van vrijgesteld worden de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de Schatkist. Telkens als de regering vindt dat deze of gene sector een fiscale aanmoediging verdient, wordt tegenwoordig naar de nieuwe tovertruc gegrepen.

Het stond bijgevolg in de sterren geschreven dat ook ten aanzien van professionele sportbeoefenaars in die richting zou worden gedacht.

Aanleiding voor de belastinghervorming was de vaststelling dat in België gevestigde sportbeoefenaars meestal erg zwaar werden belast in vergelijking met hun buitenlandse collega’s. Dit had een dubbel gevolg. Sportclubs hadden de neiging liever te werken met buitenlanders, omdat hun dat fiscaal veel minder kostte. En in het binnenland gevestigde sportbeoefenaars vertoonden de neiging om zich buiten de landsgrenzen te vestigen om zodoende ook in aanmerking te komen voor het aantrekkelijke belastingstelsel dat hun buitenlandse collega’s te beurt viel.

Hoe los je dat op? Uiteindelijk werd ervoor geopteerd de buitenlandse sportbeoefenaars die hier langdurig professioneel bezig zijn, te onderwerpen aan hetzelfde belastingstelsel dat op inheemse professionals van toepassing is.

De redenering was, dat dit voor de buitenlandse sportbeoefenaars toch niet veel verschil zou uitmaken. Zij worden meestal op ‘nettobasis’ bezoldigd (al is inmiddels gebleken dat dit uitgangspunt in nogal wat gevallen niet klopt). Wie een nettoloon toegezegd krijgt, hoeft niet wakker te liggen van de fiscale behandeling. De volledige fiscale kostprijs wordt dan afgewenteld op de werkgever.

De lezer zal het inmiddels begrepen hebben: niet de sportbeoefenaars waren ongelukkig, maar wel hun sportclubs. De verhoging van de belastingdruk dreigde volledig bij hen terecht te komen. En dus werd naarstig gezocht naar een bijkomende oplossing. Die werd gevonden in de nieuwe techniek van de gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting om de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de Schatkist. Als je die vrijstelling voldoende hoog maakt, voelt niemand iets van de nieuwe fiscale regeling: de sportbeoefenaar niet, want zijn nettoloon (zo dacht men althans) is in de meeste gevallen contractueel gegarandeerd; en ook de sportclubs niet, want zij hoeven een groot deel van de duurdere bedrijfsvoorheffing niet door te storten naar de Schatkist. En zelfs de Schatkist niet, want die ontvangt nog altijd evenveel als voorheen toen de nieuwe regeling nog niet van kracht was (wat overigens alleen maar waar is, als men een zeer donkere zonnebril opzet).

Zo gezegd, zo gedaan: aan de wetgever werd voorgesteld de vrijstelling van de doorstortingsplicht vast te stellen op 50 procent, met een mogelijkheid voor de koning om dit percentage te verhogen tot 60 procent. Maar de inkt van het wetsontwerp was nog niet droog, of het vrijstellingspercentage werd verhoogd tot 70 procent, met mogelijkheid voor de koning om het te verhogen naar 80 procent. En, raar maar waar, nog voor de nieuwe regeling in werking trad werd het niet door te storten gedeelte effectief bij koninklijk besluit verhoogd tot 80 procent.

De voetballobby boekte nog op een ander punt succes. De gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsverplichting werd – wat de bezoldigingen van ‘oudere’ sportbeoefenaars betreft – slechts ‘voorwaardelijk’ van toepassing verklaard.

De voorwaarde luidt, dat minstens de helft van de niet-doorgestorte bedrijfsvoorheffing wordt besteed aan de ‘opleiding’ van jonge sportbeoefenaars (in de zin van de betaling van lonen aan opleiders, begeleiders, enzovoort.).

Op het allerlaatste moment is men er echter in geslaagd, die voorwaarde nog drastisch af te slanken: ook het betalen van lonen aan de jonge sportbeoefenaars zelf, wordt als een geldige besteding aanvaard.

Van het wetsontwerp ‘houdende fiscale en diverse bepalingen’ dat op dit ogenblik in het parlement wordt voorbereid wou de regering gebruikmaken om de voorwaarde opnieuw strenger te maken. Lonen die aan jonge sportbeoefenaars worden betaald, zouden voortaan nog slechts in beperkte mate een geldige besteding kunnen zijn. Maar ook hier betoonde de sportlobby zich zeer efficiënt. Via een inmiddels goedgekeurd amendement wordt de nieuwe regeling uitgesteld tot halfweg 2010.

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Niet de sportbeoefenaars waren ongelukkig, maar wel hun sportclubs.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content