De EMU gered ?

De dollar zit weer in de lift, en dat is een flinke opsteker voor de kwakkelende Europese conjunctuur. Volgens sommigen gaat het hier om een bewuste politiek van de ‘onafhankelijke’ centrale banken, die op die manier de politici een handje willen toesteken om de onhaalbaar geworden Maastricht-normen alsnog te overwinnen. Maar waarom zouden de Amerikanen zichzelf bewust in het vlees snijden om een Europese economische herstructurering te begeleiden ?

In januari 1997 bereikte de Duitse werkloosheid haar hoogste niveau sedert de Grote Depressie van de jaren dertig : bijna 4,7 miljoen Duitsers of 12,2 % van de beroepsbevolking zit vandaag zonder baan. Meer nog dan alleen maar de omvang van die werkloosheid baart vooral de versnelling van de werkloosheidstoename zorgen. In januari nam, na uitzuivering voor seizoensinvloeden, de werkloosheid bij onze oosterburen met 160.000 eenheden toe. Dit aangroeiritme ligt ruim driemaal hoger dan de gemiddelde toename van de werkloosheid over de laatste vier maanden van 1996. In het vroegere Oost-Duitsland is bijna 20 % van de beroepsbevolking werkloos, ondanks talrijke maatregelen gericht op vermindering van het aantal werkzoekenden. Deze dramatische evolutie ondermijnt de politieke legitimiteit van het kabinet-Kohl, dat voor zware ingrepen staat wil het de 3 %-begrotingsnorm halen. In 1996 had Duitsland een begrotingstekort van 3,9 % van het bruto binnenlands product (BBP).

In Frankrijk ziet de tewerkstellingssituatie er zo mogelijk nog slechter uit dan in Duitsland, vooral omdat daar verhoudingsgewijs meer jongeren door de werkloosheid worden getroffen. In Duitsland heerst onder de jongeren een werkloosheidsgraad van 6 %, in Frankrijk is dat 24 % (het gemiddelde voor de Europese Unie is 19 %). President Jacques Chirac en premier Alain Juppé hebben klaarblijkelijk geen greep op het sociale klimaat dat bij onze zuiderburen explosieve trekjes vertoont. Zoals we de voorbije twee jaar al verscheidene malen konden meemaken, kan de minste vonk het stakingskruit laten ontploffen.

In Duitsland liggen de sociale relaties minder conflictueus. Zo herzag de Duitse overkoepelende vakbondsfederatie DGB in november 1996 haar statuten. Gematigdheid en een grotere inschikkelijkheid ten aanzien van hetgeen de economische evolutie al dan niet mogelijk maakt op het vlak van lonen en andere sociale eisen staan nu hoog in het vaandel.

Probleem 1 : de conjunctuur

De weinig rooskleurige tewerkstellingssituatie in de twee belangrijkste economieën van de Europese Unie zet een domper op het relatieve groei-optimisme dat tot voor enkele weken nog de boventoon voerde. Zoals tabel 1 ( Groei-optimisme) aangeeft, zat de groeiprognose van 1997 voor alle Europese landen boven de stijging van vorig jaar. De cijfers in tabel 1 werden berekend door het Britse weekblad The Economist en zijn het gemiddelde van een twintigtal, internationaal verspreide voorspellers, waaronder langs Belgische kant de Kredietbank.

Vooral de ontwikkeling van de binnenlandse vraag ligt aan de basis van de zorgelijke ontwikkelingen inzake economische groei. De consumptie, veruit de belangrijkste component van het nationaal product, blijft laag omdat arbeidsinkomens weinig of niet groeien. In dit verband merkt de Nationale Bank van België in haar jongste jaarverslag op dat de “groeivooruitzichten in de Europese Unie in belangrijke mate mee worden bepaald door de binnenlandse werkgelegenheidsontwikkeling, die immers cruciaal is voor de versteviging van het consumentenvertrouwen.” Economen als Wolfgang Barth, hoofdeconoom van Bayerische Vereinsbank, en Paul Horne, economisch analist van de beursmakelaar Smith Barney, berekenden dat Duitsland dit jaar eerder een groei van 1,5 % zal halen, en niet de momenteel nog vrij algemeen verwachte 2,2 % tot 2,4 %.

Ook voor Frankrijk lijkt een groei van meer dan 2 % almaar moeilijker haalbaar, ondanks de 2,5 % die onlangs nog naar voren werd geschoven door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). Gepeild naar hun investeringsplannen stelden Franse industriëlen in oktober 1996 nog een investeringsgroei voorop van 7 % ; half februari 1997 was die inschatting gehalveerd. De grote Franse concerns net als de Duitse trouwens investeren fors, maar niet in de Europese thuislanden. Dergelijke neerwaartse bijstellingen voor de Grote Twee beïnvloeden uiteraard in negatieve zin de groeiverwachtingen voor de meeste andere lidstaten van de Europese Unie, niet het minst die voor België. De donkere wolken boven de groeivooruitzichten dreigen een zwaar onweder te worden voor de huidige regeringen in de Unie. Een zwakkere conjunctuur weegt immers op de begrotingen via het bekende dubbelkanaal : minder ontvangsten, meer uitgaven (onder meer voor de stijgende werkloosheid).

Tegelijk is 1997 het scharnierjaar voor de start van de Europese Monetaire Unie ( EMU) op 1 januari 1999. Op basis van vooral de cijfers voor 1997 zal begin 1998 worden nagegaan welke landen aan de intussen welbekende normen van het Verdrag van Maastricht voldoen. Paul Horne schat dat Frankrijk en Duitsland hoofdzakelijk als gevolg van de groeivertraging en bovenop de maatregelen die al eerder door beide landen werden genomen nog eens respectievelijk 0,3 % en 0,5 % van het BBP aan besparingen en/of belastingverhogingen zullen moeten doorvoeren. Op die manier versterkt dit begrotingsbeleid mintens op korte termijn de ongunstige conjuncturele ontwikkeling.

Probleem 2 : starre structuur

De Europese economieën herstellen zich voorlopig niet zoals zou mogen verwacht wanneer men uitgaat van de conjunctuurcyclus. Dit ongewoon fenomeen heeft veel te maken met de arbeidsuitstoot die ongemeen heftig blijft, een gegeven dat samenhangt met de EMU. Ruim een jaar geleden maakte de Conferentie van Turijn aan industriëlen en bankiers duidelijk dat het menens was met de monetaire eenmaking en de invoering van de euro. In alle belangrijke sectoren hoort men in alle Europese landen dezelfde scenario’s : verhoogde concurrentiedruk, kostendrukking, schaalvergroting, rationalisering enzovoort.

Tegen deze achtergrond gaat het niet op de zorgelijke situatie op de arbeidsmarkt af te doen als een uitvloeisel van de aanhoudend zwakke conjunctuur. De industriële dynamiek die op gang werd gebracht door de combinatie van eenheidsmarkt en eenheidsmunt schudt het patroon van de optimale inzet van arbeid grondig door elkaar. In deze omstandigheden blijkt dat de organisatie van de Europese arbeidsmarkten onaangepast is om in een snel veranderend industrieel en economisch klimaat nog voor een redelijk volume aan tewerkstelling te zorgen. Het gaat daarbij niet alleen over de druk van de sociale-zekerheidslasten, maar evenzeer over de wijze van loonvorming en allerhande institutionele elementen (bijvoorbeeld ontslagregeling, opgelegd minimumloon, spanning tussen werkloosheidsvergoeding en laagste loonniveaus)

Aan de Europese monetaire eenmaking hangt, zo blijkt vandaag, een prijskaartje dat veel hoger ligt dan vurige protagonisten van die eenmakingsgedachte zoals Helmut Kohl, Jacques Chirac en Jean-Luc Dehaene verwacht hadden. Het blijft voor hen moeilijk om ter zake publiekelijk de harde realiteit onder ogen te zien. Zelfs voor de Duitse bondskanselier Helmut Kohl dreigt het allemaal des Guten zu viel te worden. Hij staat in de herfst van 1998 voor belangrijke verkiezingen.

De Duitse publieke opinie heeft maar bitter weinig vertrouwen in het EMU-project. Tussen 1980 en 1996 onderging de ecu ten opzichte van de Duitse mark (DM) een waardedaling van ruim 25 % (zie grafiek 1 : ECU/DM). Veel Duitsers zien hierin de voorbode van een structureel zwakke euro. Kohl wierp zich de voorbije jaren echter op als de absolute voorvechter binnen de Bondsrepubliek van de monetaire integratie. Nu de conjunctuur en vooral de evolutie van de tewerkstelling erg tegenslaan, moet hij tegen de stroom oproeien. Dat zou zelfs voor een politiek zwaargewicht als Helmut Kohl wel eens té zwaar kunnen zijn. Dat de belangrijkste oppositiepoliticus, de SPD-er Gerhard Schröder, de EMU en de Maastricht-normen steeds nadrukkelijker verantwoodelijk stelt voor de stijgende werkloosheid maakt Kohls politieke probleem alleen maar prangender.

De dollarklim

Tegelijk met het toenemend pessimisme over de binnenlandse economische ontwikkeling in Duitsland, dook een factor op die voor aanzienlijk tegengewicht op het conjunctureel front kan zorgen, namelijk de stijging van de dollar. Ten opzichte van de Duitse mark ging de Amerikaanse munt sedert de eerste dagen van dit jaar met 10 % de hoogte in (zie grafiek 2 : DEM/USD), sedert het begin van 1995 zelfs met 17 %. Deze appreciatie van de greenback betekent dat Europese producenten in één klap een competitiviteit (en/of winstmarge) van 17 % op dollarafzetmarkten hebben herwonnen en dat is veel ruimer dan alleen maar de Verenigde Staten zelf.

Eind vorig jaar lagen de Duitse uurloonkosten, uitgedrukt in gemeenschappelijke munt, bijna 80 % boven de Amerikaanse. Een wisselkoerscorrectie met 17 % stelt tegen die achtergrond al een heel flinke correctie voor. Zij zou goed moeten zijn voor een extra groei in Europa van ongeveer 0,5 %. De hamvraag in deze context luidt echter hoever de dollarappreciatie nog kan doorgaan. In de markt hoort men steeds vaker een niveau van 2 DM voor 1 dollar vernoemen, en dit in de tweede helft van dit jaar. Concreet zou dat er op neerkomen dat de Duitse munt op minder twee jaar tijd bijna 40 % aan waarde zou inboeten tegenover de Amerikaanse. Dit zou een wereld van verschil uitmaken voor veel Europese bedrijven.

Vanwaar die vrij plotse én stevige waardestijging van de Amerikaanse munt ? Er is, ten eerste, het renteverschil tussen enerzijds de belangrijkste Europese munten en anderzijds de dollar wat beleggingen in dollar attractief maakt. Zoals tabel 2 ( Dollar rendeert) aangeeft, nam dit renteverschil het afgelopen jaar verder toe. Een tweede belangrijk element is dat door de voortdurend hogere groei die de VS ten opzichte van de Europese Unie de voorbije jaren kende, de investeringsmogelijkheden in de VS beter liggen. Om hun rendabiliteit verder op te vijzelen, zijn Europese en Japanse bedrijven bijna gedwongen om het Amerikaanse continent op te zoeken.

Deze twee elementen hadden echter al eerder voor een dollarhausse kunnen zorgen. Er valt dan ook veel te zeggen voor de stelling van Norbert Walter, hoofdeconoom van de Deutsche Bank. In de International Herald Tribune suggereerde hij recentelijk dat er tussen de centrale bankiers van de belangrijkste landen een soort omgekeerd Plaza-akkoord van kracht is. In 1985 kwamen de centrale bankiers in het Plaza Hotel in New York overeen dat de dollar dringend naar beneden moest. Met de hulp van de bijna 50 % dollardevaluatie die zich in het daaropvolgende decennium voltrok (zie grafiek 2 : DEM/USD) konden de Amerikaanse bedrijven grootschalige sanerings- en reorganisatie-operaties doorvoeren (zie ook Trends, 20 februari, blz. 3).

Uiteraard doet dit scenario de Amerikaanse bedrijven pijn zodat de vraag moet worden gesteld waarom de Amerikanen zichzelf bewust in het vlees zouden snijden om een Europese economische herstructurering te begeleiden. Drie elementen kunnen hier gelden als nuancering.

Eerst en vooral dient de “pijn” voor de Amerikaanse bedrijven in perspectief te worden gezet : de export vertegenwoordigt nog altijd maar 11 % van het Amerikaanse nationaal product. Europa is daarbij voor de Amerikaanse bedrijven minder belangrijk dan het duo Azië/Zuid-Amerika.

Ten tweede beschikken veel Amerikaanse bedrijven over vestigingen in Europa. Op die manier krijgen ze een stuk van het “dollarvoordeel” terug.

Ten derde zou, indien men de dollar wil afremmen, de economische groei in de VS moeten beperken. Het zijn immers precies de sterke prestaties van de Amerikaanse economie die gelden in dollar doen stromen. Een dergelijke afremming kan het efficiëntst gebeuren via een verhoging van de kortetermijnrentes. De meeste Amerikaanse bedrijven verkiezen dan ook een sterke dollar boven het alternatief van lagere groei. Voor alle duidelijkheid : deze argumentatie staat hoegenaamd niet haaks op de eerder aangehaalde aantrekkelijkheid van de dollar omwille van de hogere rentevoeten in de VS. Als alle andere omstandigheden gelijkblijven, kan men ervan uitgaan dat een renteverhoging om kapitaal aan te zuigen niet opweegt tegen het nadeel van geringere expansie- en investeringsmogelijkheden.

Het alternatief : de ontreddering

De regerende politici in Europa zitten in een periode van manische depressie. En die zal de komende maanden allicht nog scherpere vormen aannemen. Enerzijds is er het goede nieuws : onze industrieën zullen het goed doen, competitiviteit wordt beetje bij beetje herwonnen en voor geschoolde jongeren opent zich een uitermate boeiende periode van vernieuwing, internationalisering en brede perspectieven. Anderzijds zullen steeds meer, vooral oudere mensen in moeilijkheden komen door dit snelle aanpassingsproces. Electoraal wegen zij zwaar door.

In de komende twaalf maanden zal de vraag naar de zin van de eenheidsmarkt en de eenheidsmunt binnen Europa steeds sterker doorklinken. Politiek gezien is deze situatie dynamiet. Tot nog toe trokken de meeste oppositiepartijen niet echt de anti-Europese kaart. Dat dreigt nu te veranderen, meer bepaald bij de Duitse SPD (cfr. hoger). Maar is het verstandig om het kapitaal dat tot nog toe is geïnvesteerd in het Europese project zomaar overboord te gooien ? Deze vraag is des te prangender als men weet dat economisch gezien het point of no return allicht al genomen is. De trein van reorganisaties en rationaliseringen doorheen het hele economische bestel raast verder zodat aan de kost van die aanpassing niet meer te ontsnappen valt. Laat men nu het europroject schieten, dan blijven in ieder geval de kosten en verdwijnen de baten.

Als er niet snel opnieuw een serieuze aanzwengeling van de conjunctuur komt bijvoorbeeld door een dollar die boven de 35 frank uitgaat is de kans dat één Europees land de Maastricht-normen echt haalt onbestaande, Luxemburg niet te na gesproken. Bij zo’n ontwikkeling dienen zich drie mogelijke beleidsopties aan :

Ten eerste zou men de Maastricht-normen, zeker die in verband met de publieke financiën, gewoonweg kunnen opzijschuiven. Meer bepaald in Duitsland is dat gewoon ondenkbaar, niet alleen vanwege de druk vanuit de publieke opinie, maar ook omdat het Grondwettelijk Hof al heeft aangegeven dat die normen niet voor politieke interpretatie vatbaar zijn. Ook de internationale kapitaalmarkten zouden negatief reageren op zulk een ontwikkeling.

De tweede optie bestaat erin dat men de EMU-start uitstelt met één of zelfs twee jaar. De Europese Unie heeft al een hele traditie inzake het opschuiven van deadlines. De kans dat de geld- en kapitaalmarkten relatief rustig op dit nieuws zouden reageren, is onbestaande. De speculatiedemonen zullen dan met volle kracht toeslaan en binnen de kortste keren het monetaire landschap in Europa op zijn kop zetten. Zeer uiteenlopende renteontwikkelingen liggen in dit scenario voor de hand.

Het derde scenario is dat het EMU-project in het zicht van de startlijn ontploft. Het voortdurend knutselen aan allerhande cijfermateriaal en de soms lachwekkende proporties die begrotingstrucs aannemen, zouden op een blauwe maandag wel eens voor onaangenaam vuurwerk kunnen zorgen. Gaat het EMU-project echt op stal, dan is de kans op een heuse ontreddering binnen Europa zeer reëel, onder meer omdat in een aantal landen de krachten om budgettair de teugels dan opnieuw te vieren, nauwelijks bedwingbaar zullen zijn. De drang tot politiek lijfsbehoud bij de regerende elite in Europa maakt dit explosiescenario vandaag het minst waarschijnlijke.

Emiel Van Broekhoven Johan Van Overtveldt

EERSTE MINISTER JEAN-LUC DEHAENE Het prijskaartje van de Europese monetaire eenmaking ligt veel hoger dan vurige protagonisten van de eenmakingsgedachte ooit hadden verwacht.

SOCIALE ONRUST IN FRANKRIJK De komende twaalf maanden zal de vraag naar de zin van de eenheidsmarkt en de eenheidsmunt binnen Europa steeds sterker doorklinken. Politiek gezien is deze situatie dynamiet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content