De Britse veerkracht

Groot-Brittannië had een van de zwaarste slachtoffers van de wereldwijde recessie kunnen zijn. Maar kijk naar de vorige inzinkingen en blijf kalm. y

Met zijn omvangrijke financiële sector en zijn voorliefde voor vastgoedspeculatie zag het ernaar uit dat Groot-Brittannië de grote economie zou zijn die het meest kwetsbaar was voor de wereldwijde financiële crisis. Als we kijken naar het budget van de regering dan was dat ook zo. Als we echter vanuit een iets breder perspectief naar de economie kijken, en vooral dan naar de verbazende veerkracht van zowel de consumentenbestedingen als het ondernemingsvertrouwen, moeten we vaststellen dat de Britse prestatie erg dicht in de buurt komt van de meer rooskleurige van de twee scenario’s die hier vorig jaar werden geschetst. “Een huis-tuin-en-keukenrecessie in het tweede halfjaar gevolgd door een redelijk herstel dat aangedreven wordt door ultralage intresten en een concurrerende wisselkoers.”

Er zijn vier belangrijke vragen voor 2010. Kan het herstel voortgezet worden, welk beleid wordt gevoerd om het te ondersteunen, welke blijvende schade werd aangericht en welke maatregelen neemt de nieuwe regering om de schade te beperken?

De eerste vraag kan met redelijk groot vertrouwen positief beantwoord worden. Deze recessie vertoont merkwaardig veel gelijkenissen met de voorgaande. Van piek tot dieptepunt kromp het bbp met 5,9 procent, dat is wel een pak meer dan in 1990-’91, toen de duik 2,5 procent bedroeg. En dat was een flink pak minder dan de 6 procent in 1979-’81. Deze recessie heeft bovendien veel minder schade aangericht aan de werkgelegenheid, de detailverkoop, het ondernemingsvertrouwen en zelfs de inflatiegezuiverde huizenprijzen dan voorgaande recessies.

Hoewel de werkloosheid blijft stijgen, wat normaal ook gebeurt nadat de recessie voorbij is, bereikt het werkloosheidscijfer niet het afschuwwekkende niveau van 3 tot 3,5 miljoen dat aan het begin van 2009 door veel economen nog als onvermijdelijk beschouwd werd. Als de werkloosheidsgraad een piek bereikt van om en bij de 9 procent, zal Gordon Browns recessie minder pijnlijk zijn voor de bevolking dan de Thatcher-recessie van 1979-’81, waarna de werkloosheid meer dan verdubbelde naar 11,9 procent, of zelfs de Major-recessie van 1990-’91, toen ze piekte op 10,7 procent in 1993 en veel meer mensen hun huis kwijtspeelden.

Zodra het economisch herstel op gang komt, blijft het doorgaans aanhouden, tenzij er plots een externe kracht op inwerkt. In ieder geval is er in Groot-Brittannië of de Verenigde Staten nog nooit een herstel spontaan afgebroken door een uitblijvende vraag van de consumenten. Duitsland en Japan hebben zo’n onderbroken herstel al verschillende keren meegemaakt, grotendeels wegens werkgelegenheidsafspraken die het verlies aan banen over vele jaren uitspreidden. In de zeldzame gevallen dat een Brits herstel wel degelijk afgebroken werd, was de reden duidelijk: de intrestvoeten waren drastisch gestegen om de inflatie af te wenden of om het pond te beschermen.

Op monetair gebied heeft de Bank of England voor één keer, zeer ongebruikelijk, haar intenties erg duidelijk gemaakt. De intresten worden in 2010 op een uitzonderlijk laag niveau gehouden, niet alleen tot de economische groei zich stevig verankerd heeft, maar ook tot er een significante inkrimping komt van de zeer brede ‘outputkloof’, een maatstaf voor overcapaciteit en werkloosheid – en dus voor mogelijk deflatoire druk – die heel wat centrale banken graag hanteren. Omdat er voor 2011 geen grote vermindering van die outputkloof verwacht moet worden, blijven de intrestvoeten zeer laag tot in 2011 en waarschijnlijk ook daarna.

De grootste schade die door de crisis werd aangericht, de instorting van de overheidsfinanciën, is ironisch genoeg een andere reden waarom de Britse intrestvoeten veel langer extreem lager blijven dan de bedrijven en de huiseigenaars verwachten. Als de nieuwe regering de moed heeft om het deficit aan te pakken, zal ze als quid pro quo lage intresten verwachten. De Bank of England zal daar maar al te graag gevolg aan geven omdat haar interne modellen aangeven dat een monetaire stimulus wel degelijk nodig is om de deflatoire effecten van serieuze budgettaire besparingen teniet te doen. Bovendien is het gat in de overheidsfinanciën zo groot dat de budgettaire bezuiniging nog jaren moet aangehouden worden. Een combinatie van almaar strakker begrotingsbeleid en verrassend lage intresten bepaalt dus de Britse macro-economische politiek tot het midden van het nieuwe decennium.

De noodzaak voor langdurige budgettaire bezuinigingen roept de laatste, en tegelijk meest interessante vraag op. Durven de politici de budgettaire verstrakking wel aan die nodig is om de overheidsschuld te stabiliseren op een aanvaardbaar niveau? De vereiste bezuiniging mag dan ontzaglijk lijken, de Britse regering blijft een van de meest kredietwaardige ontleners zodat ze het zich kan permitteren om de aanpak van haar begrotingsperikelen over jaren te spreiden. Als de directeurs van om het even welk privébedrijf hun afdelingschefs de opdracht geven om de kosten met 2 procent per jaar te verlagen zonder te raken aan de klantendienst, dan zal dat nauwelijks als een managersnachtmerrie beschouwd worden. Elke politieke leider die de mentaliteit van de privésector ten opzichte van groei en kostenbeheersing kan inbrengen in het management van de openbare sector zal bejubeld worden als de redder van de Britse economie.

DE AUTEUR IS PARTNER VAN GAVEKAL RESEARCH EN SENIOR WRITER VAN THE TIMES.

Door Anatole Kaletsky

2010In Groot-Brittannië is nog nooit een herstel spontaan afgebroken door een uitblijvende vraag van de consumenten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content