De bank, uw partner ?

Hans Brockmans
Hans Brockmans redacteur bij Trends

Minister van Financiën Philippe Maystadt wil de banken meer ruimte geven als investeerders in bedrijven. Nemen de banken hierdoor nu het belang van de Generale en Groep Brussel Lambert afneemt de rol over van de industrieholdings van weleer ?

Momenteel bestudeert de Raad van State een koninklijk besluit van minister van Financiën Philippe Maystadt (PSC) dat de banken de mogelijkheid geeft om tot 45 % van hun eigen vermogen te beleggen in ondernemingen (ook niet-beursgenoteerde). Vandaag is dit slechts mogelijk voor 5 % van hun eigen vermogen (35 % in beursgenoteerde bedrijven). Etienne Cooreman, voorzitter van de raad van bestuur van de Beurs van Brussel en gewezen CVP-senator : “Eindelijk. Ik ijver al sinds de jaren vijftig voor een actievere deelname van de banken in het bedrijfsleven. De banken zitten met een hoop cash, die ze nu kunnen investeren in de kmo’s.”

De plannen van Maystadt (overigens pas mogelijk nadat een Europese richtlijn de mogelijkheid creëerde dat 60 % van het eigen vermogen in ondernemingen werd belegd) liggen in de lijn van een recente studie van Christian Huveneers (UCL) en Philippe Buchet (Universiteit van Luik), beiden gewezen economen van de Generale Maatschappij. De auteurs houden een pleidooi voor de zogenaame “universele banken”, die actief participeren in bedrijven. Net op het moment dat dergelijke instellingen gezien schandalen à la Jurgen Schneider en Metallgeselschaft in Duitsland op hun terugweg zijn.

Huveneers en Buchet analyseerden de Generale Maatschappij, vóór ze werd overgenomen door de huidige Franse moederholding Suez. Huveneers : “Zonder de Generale zouden heel wat dochters in een uiterst moeilijke positie zijn geraakt. De steun van de holding was levensnoodzakelijk om een langetermijnstrategie uit te bouwen. Uiteraard deed de hoofdzetel aan de Koningsstraat wel eens verkeerde investeringen. Maar algemeen gezien speelde ze een belangrijke rol als motor van de Belgische economie. Het staaft mijn opinie dat economieën met universele banken zoals de Generale Maatschappij er de facto één was er fundamenteel beter voor staan dan de marktgedreven systemen. Een anonieme aandeelhouder heeft het erg moeilijk zich te engageren voor langetermijnstrategieën.”

Huveneers en Buchet namen eerder al de 88 grootste banken in de Oeso tussen 1985 en ’90 onder de loep. In die periode hadden de universele banken in vergelijking met de zuivere kredietverschaffende concurrenten de laagste provisies aangelegd en het minst verliezen geleden door falende leningen.

In Duitsland, het land bij uitstek van de universele banken, wordt hun studiewerk aangevuld door een recente paper van de Amerikaanse onderzoekers Julie Ann Ellston (Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung) en Robert Chirinko (Emory University, Federal Reserve Bank). Zij tonen aan dat Duitse banken hun performantie positief beïnvloeden door de aanwezigheid in de raden van bestuur in de bedrijven. De participaties zijn een informatiebron, die de meeste bankiers in marktgedreven economieën ontberen. De controle laat hen toe de risico’s van een onderneming én een sector (door vergelijking van de ondernemingen) beter in te schatten. Uit de studie van 91 Duitse banken in de periode 1965-’90 blijkt dat deze corporate control “leidt tot lagere financiële kosten voor externe funding en lagere kosten van het agentschappennetwerk,” aldus Ellston en Chirinko.

GEMAKZUCHTIGE BANKEN.

Huveneers : “Ik pleit voor een bankgedreven economie, ook in België. Momenteel is dat al het geval, gezien de schuldfinanciering van de banken. Belgische banken of hun holdings zouden echter actief moeten participeren in de economie om interne schaalvoordelen te creëren. De banken waren de voorbije decennia het slachtoffer van hun eigen gemakzucht. Ze teerden op de openbare schuld, omdat ze het tarief van de intresten van overheidsobligaties zelf bepaalden. Met een team van drie mensen en een computer maakten ze miljardenwinsten. Die tijd van makkelijke inkomsten is, sinds de liberalisering van de Belgische markt van overheidsobligaties, voorbij. Met een universele opdracht zouden de Belgische banken terug een raison d’être hebben.”

Huveneers’ pleidooi vond blijkbaar steun bij Philippe Maystadt, overigens ook een notoir voorstander van de grote bankfusie (het meest realistische scenario lijkt vandaag een fusie tussen Bank Brussel Lambert en Generale Bank). Professor Patrick Van Cayseele, de Leuvense bankspecialist : “De ideeën vullen elkaar perfect aan. Zo’n fusiebank zou immers een grotere funding hebben, waarmee ze zich kan omvormen tot een industriebank.”

Etienne Cooreman verdedigt de idee : “De ondernemer kan niet alleen rekenen op de versterking van zijn eigen vermogen. De industriële bankier zetelt in zijn raad van bestuur en wordt bij wijze van spreken zijn financiële directeur. Bovendien zal de bankier een stuk soepeler zijn bij de behandeling van zijn kredieten.”

“Dat vrees ik net,” aldus Peter Praet, econoom van de Generale Bank. “De bank laat zich voor kortetermijnrisico’s (leningen) inspireren door langetermijnstrategieën (winst). Slaagt zo’n bancaire participatiestrategie, int de bank de winst. Maar als het, zoals in de jaren dertig, mislukt, zal de kleine spaarder minder intresten ontvangen of is hij zelfs zijn geld kwijt. Een bank die participeert in een onderneming, verliest haar onafhankelijkheid bij de toekenning van kredieten.”

Maar Cooreman, ook een zakenadvocaat, repliceert : “Zijn banken vandaag onafhankelijk ? Ik heb cliënten die van een bank geen krediet kregen omdat hun concurrent, ook klant bij die financiële instelling, ermee dreigde naar een andere bankier te stappen.”

Jean Dermine, professor in Banking and Finance aan de Franse business-school Insead bekijkt het statuut van de universele bank vanuit het standpunt van de Commissie van het Bank- en Financiewezen. “Hoe kan zij ter bescherming van de depositohouders de risico’s van zo’n gemengde bank inschatten,” vraagt hij zich af. “Bekijk Crédit Lyonnais en je weet tot wat voor een catastrofe een gemengde bank kan leiden.”

Alfred Steinherr, chief economist en directeur-generaal van de Europese Investeringsbank, vergelijkt : “Presteren de Duitse banken zo goed ? Neen. Want het land is één van de grootste importeurs van bancaire diensten. De Duitse economie is bovendien erg star. De kredietverschaffende bank zal slechts investeren in ondernemingen met een lage risicograad om de lening niet in gevaar te brengen. Zo’n economie is dus weinig innovatief.”

Ook het argument van betere lange-termijnperspectieven voor ondernemingen met een bank of holding als aandeelhouder wordt betwist. “Kijk naar het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten,” aldus Eric De Keuleneer, directievoorzitter van CBHK (en gewezen corporate-verantwoordelijke van de G-Bank). “Dat zijn toch bij uitstek innovatieve economieën. Relatief kleine bedrijven groeien op de beurs, zonder dat referentie-aandeelhouders hen in een brede strategie inkapselen. Wat niet wegneemt dat Belgische banken of holdings een rol kunnen spelen in kmo’s die niet op de beurs zijn genoteerd.”

HOLDINGS ZONDER AMBITIE.

In de redenering van Huveneers schuilt, zo geeft de professor zelf toe, een zwakke schakel. De aandeelhouders van de banken, die zouden moeten participeren in de economie, zijn holdings. Die hebben, zoals Almanij (Kredietbank), nooit industriële ambities getoond, plooien zich terug op enkele kernactiviteiten (Generale Maatschappij) of richten hun aandacht vooral op het buitenland ( Groep Brussel Lambert in CLT/RTL).

Idealiter zou de Generale een industrieholding moeten zijn,” mijmert Huveneers. “De centrale idee van een holding bestaat er immers in de verschillende conjunctuurcycli van de dochters op te vangen : met de winsten uit de hoogconjunctuur investeren als het wat minder goed gaat en dit tussen de verschillende sectoren onderling. De Generale heeft op die manier vroeger een enorm stimulerende rol gespeeld voor de non-ferro in België.”

Maar de Generale voert net een anti-cyclisch beleid. Huveneers : “De houding van de Generale op papier de universele bank bij uitstek, zoals in het verleden is onbegrijpelijk. Ik ben geschokt door het streven van voorzitter Etienne Davignon om cyclische activa af te stoten. Enerzijds schuift de holding zich naar voor als de stabiele, geduldige aandeelhouder. Anderzijds verkoopt de Generale onder druk van haar Franse aandeelhouder Suez CBR en belangrijke delen van Union Minière. Ze investeert niet meer in nieuwe activiteiten. Dit wijst erop dat de Generale geen industriële roeping meer heeft, noch een strategie. Het is een brievenbus tussen Suez en de Belgische dochters. Davignon draait mee in de Suez-strategie : de Generale moet cash genereren.”

Hier en daar wordt trouwens gefluisterd dat de eventuele fusie van BBL en de Generale Bank (gestuwd door het kabinet-Maystadt) een schijnmanoeuvre is om beide banken te redden uit de klauwen van de buitenlandse referentie-aandeelhouders (UAP/ING voor BBL ; Suez voor de G-Bank) te redden. “Zo’n grote gemengde bank zou participaties kunnen nemen én onze bedrijven Belgisch verankeren,” zegt Huveneers.

De meeste waarnemers wijzen dit van de hand. “Het betekent de terugkeer naar het oude België, waar holdings via minderheidsparticipaties aan machtsspelletjes doen,” huivert Eric de Keuleneer (CBHK). “Ik ben voorstander van een onderneming die op basis van haar financiële prestaties niet het nut binnen het groter geheel van een holding wordt beoordeeld door een onafhankelijke raad van bestuur.”

“Grote holdings behoren tot de industriële geschiedenis,” meent Jean Dermine (Insead). “Onafhankelijke vennootschappen worden efficiënter beheerd. België heeft echter geen goed werkende beurs om de opening op te vullen die de wegkwijnende industrieholdings maken. Dit is een probleem. Ik verwacht echter de groei van private pensioenfondsen. Er komt, ook in België, een massa geld vrij die de kapitaalmarkt bevoorraadt.”

Er is echter een belangrijke hinderpaal voor deze optimistische prognose. “Internationale beleggingsfondsen aarzelen te investeren in een Belgische beursgenoteerde onderneming in het huidige reglementaire kader, dat dominante aandeelhouders bevoordeelt en kleine investeerders in de kou laat staan,” aldus Eric De Keuleneer.

Huveneers erkent trouwens dat het bestaan van referentie-aandeelhouders in een beursgenoteerd bedrijf haaks staat op principes van een marktgedreven economie : transparantie, een strenge wetgeving bij een controlewijziging, bescherming van de minderheidsaandeelhouders, geen belangenvermenging bij het bestuur. “Misschien komt mijn pleidooi voor het universele bankieren te laat,” zegt hij. “Maar in de Belgische context is de beurs als investeringsvehikel nog niet zo belangrijk. Beide systemen kunnen elkaar aanvullen. Op de duur krijgt het marktgedreven systeem misschien de bovenhand,” voorspelt Huveneers. “Maar Belgische bedrijven hebben de banken nu nodig.”

HANS BROCKMANS

(1) Christian Huveneers en Philippe Buchet, “Systèmes financiers, logiques des groupes et politiques de croissance industrielle,” UCL, februari 1996

CHRISTIAN HUVENEERS (UCL) In de Belgische context is de beurs als investeringsvehikel nog niet zo belangrijk. Op de duur krijgt het marktgedreven systeem misschien de bovenhand, maar Belgische bedrijven hebben de banken nú nodig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content