“De aspirine zou vandaag nooit meer goed gekeurd geraken

De versukkeling van Europa kan je meten aan de groei van zijn technofobie. De toezichthouders gooien de medicijnen van een hele generatie de vergeetput in. Elke gifkundige met een nieuw foefje mag de papierberg voor een geneesmiddel ophogen. Wij worden wezels. Didier de Chaffoy de Courcelles is opstandig als hij ziet hoe de verhouding tussen risico en resultaat uit balans is. Welkom in farmaland.

De hiv-patiënten hebben de politieke en internationale vuisten om de farmabedrijven te helpen doorduwen. Andere patiëntengroepen bezitten die vuisten niet,” zucht Didier de Chaffoy de Courcelles. “Wandel door mijn gang, klop op de deuren en je weet welke geneesmiddelen de onderzoekers hier niet mochten of konden afronden. De technofobie wordt een westerse kwaal. De regulatorische papierberg klimt hoger en slijt niet af. Een toxicoloog ontwerpt een nieuwe, betere test en dan zegt de toezichthouder verheugd: prima, die zullen wij eveneens opleggen. Nooit verdwijnt een test, ook al is de wetenschappelijke waarde bedenkelijk. De gestrengheid van de toezichters heeft geen uitstaans meer met wetenschap. De onderzoeken worden duurder en duurder, en vergen meer en meer tijd. En de zieken zijn het slachtoffer. De kwaliteit van het leven daalt, omdat er medicijnen geschrapt zijn die hadden kunnen bijdragen tot de gezondheid. De aspirine zou vandaag nooit meer geregistreerd geraken. Al wat je doet, brengt een risico mee. Hoe hoog is de kans dat de zoldering van deze kamer invalt terwijl wij praten? Met dergelijk argumentatie worden wij dagelijks geconfronteerd.”

“Ons grote probleem is dat de farmasector zo onpopulair is. De politici aarzelen om ons te helpen. De drie belangrijkste ziekten ter wereld en hun medicijnen: voor aids bij Tibotec, voor tuberculose bij ons en voor malaria bij Glaxo België werden vorig jaar aangekondigd in ons land. Wij moeten trots zijn, niet beschaamd of laf, over wat hier gebeurt. Dan heb ik het nog niet over wat ons bedrijf bijdraagt voor de ziekten van het zenuwstelsel, de epilepsie en kanker. Het wordt hoog tijd dat de maatschappij haar gezond verstand herontdekt wat appreciatie voor nieuwe geneesmiddelen aangaat.”

Kwikzilverig spreekt Didier de Chaffoy de Courcelles (52), hoofd van onderzoek en vroege ontwikkeling (het analoog van CTO in de technologiesector), over Johnson & Johnson Pharmaceutical Research & Development, de onderzoekszus van Janssen Pharmaceutica. Hij is Kempenaar van verre Franse oorsprong: “De Courcelles verwijst naar een gemeente bij Besançon in Frankrijk. Tijdens de Franse Revolutie werd de familie de Chaffoy op één man na uitgemoord. Die nazaat vestigde zich in Rijkevorsel en heeft een nieuwe familietak gesticht. Ik stam uit een traditie van ondernemers, niet van geleerden.”

De biologische tijdbom

Didier de Chaffoy de Courcelles liep school bij de Broeders van Liefde in Turnhout en eindigde in de wetenschappelijke humaniora, waar wiskunde de lessen overwoekerde: “Chemie kregen we haast niet. Wiskunde was het vak. Van de vijftien scholieren van de retorica werden er elf ingenieur. Kiezen voor een andere richting was abnormaal. Marc Van Steenbergen, een goede vriend al bij de Broeders, later hoofd van Janssen Pharmaceutica België, studeerde economie en dat was ronduit een schande.”

“Ik werd gelokt door een gebied tussen de scheikunde en de geneeskunde. ( lacht) Het werd scheikunde, omdat ik geen bloed kan zien. Chemie leunt op een algemene vorming en die breedheid van beginopleiding is erg belangrijk in een loopbaan als onderzoeker in een multidisciplinaire omgeving als de onze. Chemie, biologie en fysica zijn nooit ver weg. In de humaniora was Didier de Chaffoy abonnee van Natuur en Techniek: “Ik verslond elk nummer. Een boek dat me sterk heeft beïnvloed was De biologische tijdbom uit 1968 van de Britse wetenschapper en journalist Gordon Rattray Talylor. Het gaf een geweldige kijk op de ongelooflijke mogelijkheden van het moleculaire gebeuren in levende wezens. Dat prikkelende werk steunde mijn allereerste inzicht in de chemie van de levende wezens. Het was in mijn ogen opzienbarend hoe je het leven kon optekenen in chemische formules. De biologische tijdbom was dé duw naar mijn loopbaan in de wetenschappen en de geneeskunde.”

“Leuven zag er het plezantste uit, mijn vrienden trokken naar de Brabantse universiteit, een haast collectieve beslissing,” spot Didier de Chaffoy. “Voor de licenties verhuisde ik naar Antwerpen. Na mijn tweede kandidatuur in Leuven twijfelde ik om toch geneeskunde te studeren. Leuven toonde het biologische aspect van de scheikunde onvoldoende. Antwerpen lonkte met een licentie in de biochemie, een primeur. De Universitaire Instelling Antwerpen was twee jaar oud en had geen befaamde professoren. In de eerste licentie zaten zestien studenten. De Japanner Kondo, gekoppensneld in de VS, was mijn favoriete hoogleraar. Zijn labo was een schitterende werkplaats voor onderzoek en discussie.”

“Voor mijn doctoraat onderzocht ik hoe een voedingseiwit in een pekelkreeftje functioneert. Het embryo van een pekelkreeftje groeit enorm snel en is goed geschikt om de differentiatie en de verandering van cellen te bestuderen. Men dacht toen hieruit lessen te kunnen trekken voor kankeronderzoek. Graag had ik toen al de band gelegd tussen de geneeskunde en de biochemie, maar de kloof tussen de twee disciplines gaapte wijd. Ik schreef twee doctoraten, want mijn eerste studie was ruim voor haar normale eindtermijn klaar.”

Janssen Pharmaceutica

“Janssen Pharmaceutica was me uiteraard zeer bekend en ik droomde ervan te werken in Beerse,” bekent Didier de Chaffoy. “Professor Kondo bezocht Paul Janssen en tijdens de lunch viel mijn naam. De volgende dag zei Kondo: je moet praten met doctor Paul. Hij polste me wat ik wilde doen en ik antwoordde: onderzoek naar de chemie van levende wezens. Na mijn legerdienst zwaaiden de deuren bij Janssen Pharmaceutica open. Dr. Paul is mijn wetenschappelijke voedstervader. De researchers van mijn generatie zagen door hem wat goede wetenschap was en hoe je kritisch moet denken in een competitieve wereld. Hij leerde ons ervan te genieten om artikelen van de tijdschriften Science en Nature binnenstebuiten te draaien, daarna even afstand te nemen en ons dan af te vragen of wat beweerd werd wel zin had en indien niet, te zoeken wat er fout zat.” Iedereen begon aan de labotafel. Didier de Chaffoy: “Dr. Paul bouwde organisaties rond mensen en dat zetten wij vandaag verder.”

“Ik ben altijd bezig met mijn vak, want het zijn voor Janssen Pharmaceutica – net zoals voor alle andere farmabedrijven – moeilijke jaren,” aldus Didier de Chaffoy. “Ik ben sinds lang windsurfer. Ook zeilen bekoort mij, maar dat blijft beperkt tot de vakantie. Wekelijks trap ik een halve dag op de mountainbike of de racefiets. Ik biecht op, ik lees te weinig, reis te veel, hoewel ik mijn vliegprogramma tracht te beperken tot één maandelijkse trip naar de VS.”

“Heb ik de traditie verder gezet of nieuwe klemtonen gelegd? Dr. Paul is niet vervangbaar, de vele goede dingen die we van hem geleerd hebben, trachten we toe te passen in de huidige wereld. Ik zetel in de board van J&J Pharmaceutical R&D in de VS en rapporteer niet aan Ajit Shetty, CEO van Janssen Pharmaceutica. Onze beide chefs zijn in de VS, maar wij hebben een uitstekende verstandhouding op de site en overleggen veel.”

“Zowat zes jaar geleden zijn we samengesmolten met een zusteronderneming in de VS. Die interne versmelting verliep moeizaam, want de Janssen Research Foundation was vrij regionaal, de meeste mensen werden gekweekt in de Janssenschool en het merendeel van de Amerikaanse collega’s had geen Europese ervaring. We hebben leren opereren in een internationale omgeving. Johnson & Johnson verweet ons onder meer dat wij te weinig cultureel divers waren en die opmerking vond ik terecht, 40 % van de onderzoekers in het basisonderzoek zijn niet-Belgen en er lopen 36 nationaliteiten door de labo’s. Dat zullen we niet verder verhogen. Er bestaan grenzen aan de toegevoegde waarde van diversiteit en ik denk dat we daar zijn. De chemie van de menselijke ingrediënten moet pakken, en te hoge diversiteit maakt dit vaak moeilijk.”

Vlamingen aan de top

“Beerse is de sterkste onderzoeksplek van het concern en de grootste researchsite van Johnson & Johnson buiten de VS,” signaleert Didier de Chaffoy trots. “Onze grote sterkte is de enorme basiskennis op de site. Wij zijn een kennisindustrie. Een geneesmiddel bestaat 30 à 40 jaar en dag na dag bouw je daarrond meer kennis op. Die kennis verspreiden over vele plaatsen op onze aardbol is weinig efficiënt, vooral op deze tijdsschaal, waar databestandsystemen veranderen, bedrijven samenvloeien en er een grote hoeveelheid van visies en strategieën is. Het collectieve geheugen van Beerse is een warenhuis van kennis. Wij stonden na de fusie aanvankelijk als silo’s in het gelid, gebouw A van Beerse rapporteerde aan de Amerikaanse collega’s in Y en gebouw B aan de Amerikaanse collega’s in Z. Gelukkig behielden we de verstandhouding in Beerse, want onderzoek en ontwikkeling lopen multidisciplinair en daarvoor heb je iedereen nodig. Na vijf jaar fusie verzwakken de zuilen, onze mensen vinden dat leuk en nuttig. Heb je een probleem, dan stap je letterlijk naar de overkant van de bedrijfsweg. Die manier van werken geeft ons vandaag het beste van de twee werelden: de slagkracht van een groot bedrijf én het klein-bedrijfgevoel, waar je Jan, Jorge of Jim snel kunt vinden om onmiddellijk de juiste dingen te doen.”

“De huidige coördinatie- en leidingtaak was een geweldige draai in mijn carrière,” vertelt de Chaffoy. “Als wetenschapper blijft het moeilijk scheiden van de kick van het geslaagde experiment. Ik houd nog van experimentele data. De dag dat ik moet stoppen met te kijken naar de data, de concepten en de projecten in Beerse, dan hoeft het voor mij niet langer. Ik ben gepassioneerd door de wetenschap, heb elke dag mijn dosis ervan nodig. De vele paringsdansen coördineren om het team in het O&O-proces succesvol te maken, is een uitdaging. Wetenschappers zijn zelden eenvoudige mensen, weten goed wat ze willen en zijn zonder uitzondering enorm verstandig en vaak excentriek. Essentieel voor goede wetenschappers is prikkelen, uitdagen, dwarsliggen. Ik heb wildere mensen nodig die alles en iedereen uitdagen en ik heb nuchtere mensen nodig die heel goed weten wat en hoe zij het doen en product- en resultaatgericht zijn. De twee uitersten samen, dat werkt, alleen maar crazy professoren samen, dat werkt nooit. Beerse moet geen Thank God It’s Friday-borrel, want ons nieuwe gebouw – het Dr. Paul Janssen Research Center – is ingericht om te babbelen. De biologie en de scheikunde leven rond een groot atrium, en ik voel in dit bureau aan de overzijde van de weg dat er meer dialoog is. ( lacht hartelijk) De roddelvolumes stijgen eveneens.”

“In de wereldwijde researchorganisatie van Johnson & Johnson wegen de Vlamingen in kwantiteit en kwaliteit zwaar door. Vlamingen wegen niet enkel zwaar in kwantiteit en kwaliteit in Beerse, maar op de hele J&J Pharma O&O-organisatie. Johan Van Hoof is verantwoordelijk voor het concern voor het klinisch onderzoek, Herman Van Cauteren voor het preklinisch onderzoek en Peter Putteman voor de toedieningsvormen en chemische en farmaceutische ontwikkeling. Paul Stoffels is hoofd van de virologie in J&J, van onderzoek tot marketing. Die afdelingen tellen meer dan 2500 mensen en de O&O in de farmasector van Johnson & Johnson staat voor een tikkeltje meer dan de helft onder Vlaams leiderschap en daar zijn wij fier op.”

Talent

In de VS heb je een veel groter respect voor de wetenschap en de technologie dan in Europa, weet Didier de Chaffoy. “Wij werven internationaal aan, ook omdat België een klein land is. De opleidingen hier zijn heel goed, ik bewonder onze universiteiten, maar bepaalde experts vind ik uitsluitend buiten de grenzen. In het onderzoek werken vandaag meer dan de helft vrouwen. Samenwerking met de universiteiten is voor ons zeer belangrijk, belangrijker dan ooit. In de periode van dr. Paul werd intern veel basisonderzoek gedaan en ik ben daar een voorbeeld van. Wij kunnen onmogelijk dat basisonderzoek blijven verrichten. We moeten focussen op wat wij zeer goed kunnen en dat is iets anders dan een biotechbedrijf of een universiteit. Strategisch spitsen we ons toe op de harde kern van de geneesmiddelenontdekking en het ontwikkelingswerk. Voor de rest bouwen we bruggen naar de universiteiten in Amerika en Europa, naar het Vlaams Instituut voor Biotechnologie – en die trend zal aandikken.”

“De relatie universiteit en onderneming was in mijn studententijd heel beperkt. Een test voor Janssen Pharmaceutica kon nog net en daarvoor ontving het labo niets of een klein honorarium. Nadien hengelden de universiteiten naar veel geld en dat remde een hartelijke samenwerking. Van de twee kanten wordt nu gezocht naar structurele verbanden. Ik verwacht van de universitaire labo’s niet dat zij servicetests doen, maar dat ze dieper gaan. Maar het volume aan wetenschappelijk informatie dat we vandaag nodig hebben om nieuwe geneesmiddelen te ontdekken, is enorm groot. We kunnen dat onmogelijk zelf nog betalen. De enige oplossing voor de toekomst is een samenwerking volgens het beginsel van shared risk/shared benefit. De Belgische overheid zou meer stimulerend kunnen werken. Onze universiteiten zijn met veel te veel zaken bezig en zouden zich beter focussen op die zaken waarin ze echt goed zijn. Hun taak is onderzoek en onderwijs, niet het scheppen van intellectuele eigendom. Ze zijn daar vandaag toe verplicht, omdat dat een belangrijke bron van inkomsten is.”

“In Europa hebben de spin-offs van de universiteiten in de biomedische sector slechts een beperkt succes en ik vraag me als belastingbetaler af of dit het juiste gebruik is van overheidsgeld,” merkt Didier de Chaffoy op. “Als de universiteiten hier exclusieve kennis opdoen die economische waarde kan scheppen, dan heb ik er geen probleem mee dat ze dat doen. De kloof tussen universiteit en industrie in de biomedische sector is echter vaak te groot om de juiste kennis aan de tafel te brengen bij het al of niet patenteren van bepaalde vindingen. In een samenwerkingsverband zou de industrie veel kunnen bijdragen. Vandaag vormen de eigendomsrechten van de universiteit vaak een hinderpaal. Zij vragen van de industrie een vergoeding voor hun eigendom, op zich volledig terecht, maar is dat de juiste aanpak en geeft dat de beste toegevoegde waarde voor ons land? De Belgische universiteit A die aan een Spaans bedrijf K voor de som B de intellectuele eigendom verkoopt van een vondst, levert een eenmalig voordeel op voor de Belgische samenleving, die zo haar geld deels terugverdient.”

Een passie voor wetenschappen?

Hoe het dan wel moet? “De Belgische universiteiten zouden moeten samenwerken met de lokale industrie door voor die lokale industrie de drempel te verlagen. Wij nemen de universitaire kennis op, scheppen een geneesmiddel en de economische waarde van die doorschuifoperatie uitgerekend in lokale tewerkstelling, consumptie en belastingen is het honderdvoudige van de verkoop aan de Spanjaarden. Wat België apart maakt, is de enorme densiteit aan farmaceutische industrie, het aantal patenten in de farmaceutica dat wij genereren per hoofd van de bevolking, staat aan de wereldtop. België is een steengoede omgeving om te kapitaliseren wat de universiteiten doen op biomedisch gebied. Je moet dat zelfs breder zien, op het niveau van de gezondheidszorg. Ons gezondheidssysteem is het beste ter wereld. Het samenspel, de kwantiteit en kwaliteit van de hospitalen, het personeel en de apparatuur is fantastisch. Onze gezondheidszorg kan uitgewerkt worden tot een economisch product voor buitenlanders, betalend uiteraard.”

“Ierland doet grote inspanningen om scholieren in de humaniora te boeien voor life sciences en zo die richting te kiezen aan de universiteit,” weet de Chaffoy. “Na Zwitserland is Ierland nu in Europa het land waar procentueel het grootste aantal mensen werkt in life sciences. Tien jaar geleden stonden de Ieren nergens.”

“Neen, mijn wetenschappelijke passie heb ik niet doorgegeven aan mijn nageslacht,” zucht de Chaffoy. “Mijn drie dochters lezen de De biologische tijdbom niet. Het enige dat zij laten ontploffen, is af en toe hun vader – en dan nog zelden en zachtjes. De propaganda voor de wetenschappen moet gebeuren in de incubatiefase, in de lagere school. Een bioloog begint als kind met naar de vogels te kijken of heeft een experimenteerkit gekregen van Sinterklaas.”

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content