Dan toch maar het Angelsaksische model?

Hijzelf blijft het in alle toonaarden ontkennen (“Ik ben niet op zoek naar een nieuwe job”), maar heel politiek Brussel, nationaal zowel als Europees, weet dat premier Guy Verhofstadt ( VLD) zich het vuur uit de sloffen loopt om aan het hoofd van de Europese Commissie de opvolger te worden van Romano Prodi. Onder de Europese zwaargewichten lijkt Verhofstadt te kunnen rekenen op het Frankrijk van Jacques Chirac en het Duitsland van Gerhard Schröder. In het Groot-Brittannië van Tony Blair ligt Verhofstadt moeilijker, al lijkt daar nu ook verandering in te komen.

Het mag voor een stukje symptomatisch heten dat Verhofstadt zich vooral gesteund weet door onze ooster- en zuiderburen, de twee landen die vandaag binnen Europa de toon zetten voor een ‘nieuw’ industrieel beleid waarin overheidspromotie van de creatie van ‘nationale kampioenen’ de hoogste prioriteit uitmaakt. In Duitsland riepen kanselier Schröder en zijn economieminister Wolfgang Clement na de banksector nu ook de mediabranche op om over te gaan tot nationale fusies, om die sectoren Duits te houden. In Frankrijk zette de nieuwe superminister van Economie Nicolas Sarkozy met zijn interventies bij farmagigant Sanofi en bij het engineeringbedrijf Alstom de toon voor de herontdekking van economisch nationalisme, protectionisme en colbertisme pur sang.

Binnen de Europese Commissie valt op diverse adressen te vernemen dat er zich een duidelijke alliantie aftekent tussen Frankrijk en Duitsland, om de spelregels te herformuleren van de concurrentienormen en van de mogelijkheden voor de staat om in de economie en het bedrijfsgebeuren in te grijpen. De lessen uit het verleden dat zo’n beleid absoluut niet werkt en op termijn alleen maar zorgt voor economische achterstand, sociale achteruitgang en financiële putten die direct of indirect door de belastingbetaler gedelgd moeten worden, lijken voor de regeringen in Parijs en Berlijn niet meer aan de orde te zijn.

Uit de jongste top-500 van wereldbedrijven die Financial Times publiceerde, blijkt duidelijk dat er heel andere accenten moeten worden gelegd om economisch en industrieel weer bij de wereldtop te raken. In deze rangschikking, gebaseerd op de marktwaarde van de ondernemingen op 25 maart 2004, komen in de top-20 niet minder dan zestien Amerikaanse bedrijven voor. Onder aanvoering van General Electric en Microsoft bezetten de Amerikanen de eerste acht plaatsen. Dan volgen op negen en tien met oliereus BP en bankgigant HSBC twee Britse bedrijven. Op dertien prijkt het Nederlands/Britse Shell en op achttien het Japanse Toyota.

De Verenigde Staten en in mindere mate Groot-Brittannië leveren dus het leeuwendeel van de succesvolle mammoetbedrijven. De overheid als directe partner in het economisch-industrieel gebeuren is in die landen notoir afwezig. Naast diverse andere belangrijke parameters, zoals fiscaliteit en de reglementaire omgeving, vormt die ene factor een belangrijk onderdeel van het succes van die grote ondenemingen. Europa is en blijft het Oude Europa als het denkt de bakens te kunnen verzetten met overheidsbemoeienissen over wie met wie moet fuseren of welke bedrijven in welke technologieën moeten investeren. Iedereen zal beter af zijn als dat aan de markt wordt overgelaten, zoals in het Angelsaksische model.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content