Clementie voor de nationale friet

Frietkramen waar men de frietjes ter plaatse kan verorberen, hoeven onder bepaalde voorwaarden dan toch geen BTW-bonnetjes uit te reiken.

De BTW-bonnetjes die restauranthouders aan hun klanten moeten uitreiken, hebben in de loop van de voorbije jaren een bewogen geschiedenis gekend. Aan de verplichting om BTW-bonnetjes uit te reiken, werd enkele jaren geleden immers een straf gekoppeld voor de klant die bij het verlaten van het restaurant geen BTW-bonnetje kan tonen. Van de gelegenheid werd toen ook gebruik gemaakt om de verplichting tot het uitreiken van BTW-bonnetjes uit te breiden, van de eigenlijke restaurants naar alle exploitanten van inrichtingen waar regelmatig maaltijden worden verbruikt.

DOOD.

Deze nieuwe maatregelen hebben in het begin veel stof doen opwaaien, maar zijn korte tijd daarna een stille dood gestorven. De Raad van State heeft ze immers nietig verklaard. Wie bij het verlaten van een restaurant geen BTW-bonnetje kan tonen, hoeft dus niet langer bevreesd te zijn. En de uitbaters van allerlei eetgelegenheden die geen eigenlijke restaurants zijn, moesten zich voorlopig ook geen zorgen maken.

Maar die tijd is – wat hen betreft – inmiddels voorbij. Begin dit jaar is de uitbreiding van de verplichting om BTW-bonnetjes uit te reiken, heringevoerd; samen met de verplichting om voortaan op de bonnetjes ook het aantal verbruikte maaltijden te vermelden. De nieuwe regels gelden sedert 1 april.

EINDE.

Het probleem met dit type van reglementeringen is dat men wel weet waar men begint, maar niet waar men eindigt. De notie restaurant heeft een specifieke betekenis. Men kan die desnoods opzoeken in het woordenboek. De uitbreiding van de verplichting om BTW-bonnetjes uit te reiken naar alle inrichtingen waar regelmatig maaltijden worden verbruikt, heeft daarentegen tot gevolg dat het einde niet meer in zicht is en dat men dreigt te verzeilen in een eindeloze haarkloverij.

De frietkramen zijn daar het beste voorbeeld van. Is een frietkraam dat bijvoorbeeld langs de openbare weg opgesteld staat een restaurant? Overduidelijk niet. Is het een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt? Dat hangt er van af, hoe men de zaken bekijkt.

STRENG.

De BTW-administratie interpreteert een en ander alvast heel streng. Van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt is volgens haar sprake, zodra spijzen en daarbijbehorende dranken geserveerd worden in een ruimte die daarvoor ingericht is, of zelfs wanneer de voorwerpen die nodig zijn voor het gebruik ter plaatse gewoon aan de klant ter beschikking worden gesteld (bestekken, borden enzovoort).

Cafés waar regelmatig maaltijden worden geserveerd, zijn dus in principe ook geviseerd. Hetzelfde geldt voor snackbars, pizzeria’s, tearooms, verbruikssalons enzovoort.

In dezelfde gedachtegang zijn volgens de administratie ook de frietkramen geviseerd. Althans voorzover de klant effectief ter plaatse verbruikt, en de uitbater voor enige inrichting heeft gezorgd. Daartoe volstaat dat hij in de nabijheid bijvoorbeeld enkele tafels en stoelen heeft geplaatst (zelfs in open lucht); of nog, dat hij tegen de wand een plank heeft bevestigd waarop de klanten hun zak friet kunnen laten rusten. Volgens de administratie volstaat het zelfs dat de klanten de frietjes aan de toonbank verbruiken, om te kunnen spreken van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt.

LICHT.

De exploitanten van al deze inrichtingen moeten dus sedert 1 april van dit jaar in principe BTW-bonnetjes uitreiken, telkens zij maaltijden verstrekken om ter plaatse te worden verbruikt.

A contrario volgt uit dit laatste, dat de verplichting niet geldt wanneer de klant de frietjes bijvoorbeeld meeneemt om ze elders te gebruiken; of nog, wanneer de uitbater van een pizzafoon pizza’s thuis bestelt.

Daarnaast heeft de administratie nog in twee belangrijke uitzonderingen voorzien. De verplichting om BTW-bonnetjes uit te reiken geldt om te beginnen niet voor allerlei eethuisjes, cafés, tavernes enzovoort, die weliswaar maaltijden verstrekken om ter plaatse te worden verbruikt, maar die zich beperken tot het verschaffen van lichte maaltijden en daarbij hoogstens brood serveren.

LIJST.

Wat onder lichte maaltijden moet worden verstaan, is door de administratie in detail beschreven. Uitbaters van eethuisjes die de lijst willen kennen, kunnen die ongetwijfeld opvragen bij hun BTW-controlekantoor (de lijst is opgenomen in de BTW-aanschrijving van 27 april 1999).

Een soepje is een lichte maaltijd. Garnaalkroketten ook. Maar aardappelkroketten zijn dan weer uit den boze (de lichte maaltijden mogen, zoals gezegd, alleen met brood geserveerd worden). Een pannenkoek, een spaghetti of lasagna, een pitta enzovoort staan allemaal op de lijst van de lichte maaltijden. Wie alleen dergelijke zaken op de menukaart heeft staan, hoeft dus geen BTW-bonnetjes uit te reiken.

FRIET.

Een tweede belangrijke uitzondering betreft de frietkramen. Toen enkele jaren geleden de verplichting om BTW-bonnetjes uit te reiken voor de eerste keer uitgebreid werd naar alle inrichtingen waar regelmatig maaltijden worden verbruikt, kende de administratie geen genade. Alle frietkramen waar de klanten de verstrekte spijzen zelfs aan de toonbank of aan een plank tegen de muur verbruikten, werden op straffe van boete verplicht de bewuste bonnetjes uit te reiken.

Maar nadat de Raad van State de maatregel vernietigde, is de administratie blijkbaar tot inkeer gekomen. In de nieuwe regeling, zoals die sedert 1 april van toepassing is, worden kleine frietkramen ontzien.

VOORWAARDEN.

Zoals dat evenwel past in een land waar de overheid regelmatig last heeft van reglementitis, is de uitzondering afhankelijk van verschillende strenge voorwaarden, waaraan men tegelijkertijd moet voldoen.

De eerste voorwaarde luidt dat de exploitant zich moet beperken tot het verstrekken van gerechten en voedingswaren die gebruikelijk zijn voor de frituursector. Een cervelaatworst of stoofvlees horen daarbij, verse mosselen of een biefstuk niet.

Overigens geeft de administratie ook hier blijk van een niet voor mogelijk gehouden precisie. De lijst van voedingsmiddelen die geacht mogen worden te behoren tot de frituursector is tot in het detail uitgewerkt; zij vermeldt onder meer, hoe een toegelaten smos er mag uitzien, en somt op limitatieve wijze de sausen op die de (van BTW-bonnetjes vrijgestelde) frituuruitbater in huis mag hebben.

Tweede voorwaarde: de gerechten mogen slechts opgediend worden in een voor eenmalig gebruik bestemde houder of verpakking. Een puntzak bijvoorbeeld, of een schaaltje. Een bord is dus uit den boze.

Derde voorwaarde: het frietkraam mag slechts aan zestien personen tegelijk de mogelijkheid bieden om de gerechten ter plaatse te verbruiken. Vraag is alleen hoe de administratie in de praktijk tewerk zal gaan. Het getal van zestien slaat immers – als men de administratieve aanschrijving mag geloven – op alle personen die tegelijk rechtstaand of zittend, aan een tafel, aan de toonbank of eenvoudigweg aan een aan de muur bevestigde plank, binnen in de inrichting of in open lucht hun spijzen verbruiken.

GEHEIM.

De uitbaters van frietkramen zullen dus moeten passen en meten. Of zij daarbij uitsluitend gebruik mogen maken van de meer corpulente medemens – zodat er bijvoorbeeld slechts zestien personen tegelijk op de plank of de toonbank kunnen leunen, in plaats van een groter aantal wanneer men enkel panlatten over de vloer krijgt – is tot op heden een zorgvuldig op de Financietoren bewaard geheim.

Wat de norm van zestien personen betreft, geeft de administratie slechts één precisering: een frietkraamuitbater die over verschillende inrichtingen beschikt, moet een gecumuleerde berekening maken. Als in zijn frietkraam in straat X tien personen tegelijk de spijzen ter plaatse kunnen verbruiken, en als hetzelfde ook geldt in zijn ander frietkraam in straat Y, dan overschrijdt hij de norm, en valt hij dus buiten de uitzonderingsregeling; hij moet dan in zijn beide frietkramen BTW-bonnetjes uitreiken.

TARIEF.

Het BTW-verdriet van de frietkraamuitbaters is daarmee niet geleden. De vraag of de spijzen verstrekt worden om ter plaatse te worden verbruikt is ook van belang om te weten hoe hoog het BTW-tarief is. Bij de eenvoudige levering van frietjes (om ze mee te nemen) is het tarief 6%. Worden ze daarentegen verstrekt om ter plaatse te worden verbruikt, dan is het tarief 21%.

Normaal zou men dan verwachten dat er enig parallellisme is met het feit of men wel of niet verplicht is BTW-bonnetjes uit te reiken. Maar dat blijkt niet het geval te zijn. Een frietkraamuitbater die geen BTW-bonnetjes moet uitreiken omdat hij aan de bovenvermelde drie voorwaarden beantwoordt, ontsnapt niet aan 21% BTW zodra hij spijzen verstrekt om ter plaatse te worden verbruikt. Een frietkraam uitbaten, blijkt dus – op BTW-gebied – meer dan ooit een hachelijke onderneming te zijn.

Jan Van Dyck is jurist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content