Chaos rond de eigen woning

Jef Wellens

Een woning is niet zomaar een woning. Ze is ‘eigen’ en wordt zelf betrokken als gezinswoning, of ze is ‘niet eigen’ en wordt gebruikt als tweede verblijf. Die tweespalt hebben we te danken aan de staatshervorming van 2014. Voor de eigen woning zijn de gewesten fiscaal bevoegd, voor de niet-eigen woning de federale overheid. Er is geen Vlaamse woonbonus meer voor de gezinswoning, maar er bestaat voorlopig wel nog een Belgisch fiscaal voordeel voor een lening voor een tweede verblijf. Dat fenomeen is genoegzaam bekend.

Dat is niet het enige verschil. Van een tweede verblijf zijn de inkomsten – het kadastraal inkomen en eventueel ook de huurinkomsten – belastbaar in de personenbelasting. De inkomsten van de eigen woning zijn vrijgesteld van die belasting. Sinds de staatshervorming geldt die vrijstelling niet enkel voor het kadastraal inkomen, maar ook voor de huurinkomsten van de eigen woning. Een eigen woning die wordt verhuurd? Niet alledaags, maar het kan.

De eigen woning wordt strikt omschreven in de Bijzondere Financieringswet, de wet die de laatste staatshervorming regelt. De eigen woning is in de eerste plaats de woning die u zelf als woonst betrekt. Maar ook een woning die u niet bewoont, kan de eigen woning zijn. Dat is zo wanneer u uw woning niet kunt betrekken omdat ze nog in aanbouw is of omdat ze nog wordt verhuurd door de vorige eigenaar. Of omdat u een sociale of beroepsreden hebt, bijvoorbeeld omdat u hulpbehoevend bent en in een verzorgingsinstelling verblijft, of omdat u verwikkeld bent in een echtscheiding of omdat de woning te ver van uw nieuwe werkplek ligt. In al die gevallen kan de niet zelf bewoonde woning toch fiscaal de eigen woning zijn, waarvan de inkomsten zijn vrijgesteld van personenbelasting. U mag dan wel geen andere woning in eigendom bewonen.

Vertrouwen op een tolerantie die indruist tegen de wet, is dansen op een slappe koord.

Als men dan zijn woning wegens een sociale of een beroepsreden niet bewoont, laat men ze doorgaans niet onbenut. Ze wordt verhuurd of bewoond door anderen. Vóór de staatshervorming behield de woning in dat geval haar karakter van eigen woning, en was het kadastraal inkomen vrijgesteld. Maar de Bijzondere Financieringswet laat die kwalificatie niet langer toe. De wet omschrijft een woning die om sociale of beroepsredenen niet door de eigenaar zelf maar door derden wordt betrokken, per definitie als ‘niet eigen’. Om ook na de staatshervorming de fiscale neutraliteit te bewaren, hanteert de fiscus – mede op vraag van de toenmalige minister van Financiën Koen Geens – al sinds 2014 een administratieve tolerantie om een dergelijke woning toch nog als de eigen woning te beschouwen en vrij te stellen van personenbelasting. Vertrouwen op een tolerantie die indruist tegen de wet, is dansen op een slappe koord. De kruik gaat zolang te water tot ze barst. En dat gebeurt nu, na zeven jaar.

In twee zaken waarin de belastingplichtige zijn woning om sociale redenen niet zelf bewoonde, heeft het hof van beroep in Antwerpen zich onlangs uitgesproken. Een eerste zaak betrof een vader die zijn eigen woning niet langer bewoonde om dichter bij zijn dochter te kunnen verblijven, om haar te helpen met de opvang van haar kinderen, zijn kleinkinderen. Hij liet zijn woning betrekken door zijn volwassen zoon, die fiscaal als een derde moet worden beschouwd, omdat vader en zoon niet tot hetzelfde gezin behoren. In de tweede zaak ging het over een hoogbejaarde moeder die een woning huurde grenzend aan de woning van haar zoon, opdat die laatste voor haar zou kunnen zorgen. Haar eigen woning verhuurde ze aan een vennootschap. In beide gevallen aanvaardde de rechter dat de eigen woning niet meer werd bewoond om een sociale reden. Op basis van de eigen administratieve tolerantie zou de fiscus dus vrede moeten nemen met de belastingvrijstelling van het kadastraal inkomen (eerste zaak) of de werkelijke huurinkomsten (tweede zaak) van de ‘eigen woning’.

Chaos rond de eigen woning
© Universal Images Group via Getty

Niet dus, want het feit dat de rechter zich moest uitspreken, wijst op dissidente stemmen in de belastingadministratie, die zich niet langer neerleggen bij die tolerantie en het tot een gerechtelijke procedure lieten komen. De rechter kan uiteraard niet anders dan de Bijzondere Financieringswet correct toepassen: beide woningen kunnen niet de eigen woning zijn, omdat ze worden betrokken door een derde: in de eerste zaak de zoon, in de tweede zaak een vennootschap. Ondanks de jarenlange administratieve tolerantie waarop de belastingplichtigen vertrouwden, zien zij de inkomsten van hun woning alsnog belast. In de praktijk kan een wegens sociale of beroepsreden niet zelf bewoonde woning zo nog enkel worden gelijkgesteld met de eigen woning als ze leeg blijft staan.

Minister van Financiën Vincent Van Peteghem zit voorlopig nog in de ontkenningsfase, want gevraagd hoe het nu verder moet, stelde hij vorige week dat “zijn administratie niet op de hoogte is van de verschillende toepassingen van dit principe (= de administratieve tolerantie), noch van onenigheid hierover binnen de rechtspraak”. Gezien de arresten van het hof van beroep in Antwerpen is dat een onbegrijpelijke uitspraak van de minister. Voorts bevestigt hij de verdere toepassing van de administratieve tolerantie. De minister handhaaft zo het contra legem standpunt van zijn voorganger, om een situatie te herstellen die na de staatshervorming in feite onherstelbaar is, tenzij met een volgende staatshervorming. Men oogst wat men zaait: chaos rond de eigen woning.

De auteur is fiscalist bij Wolters Kluwer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content