Buitenlandse inkomsten: bijdrage terugvragen

Genieters van buitenlandse beroepsinkomsten kunnen in veel gevallen de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid die zij met ingang van het aanslagjaar 1995 betaalden, geheel of gedeeltelijk terugkrijgen.

Dat de fiscus altijd weer op zoek is naar nieuwe inkomsten, is geen nieuws. En dat hij daarbij niet aarzelt om enige inventiviteit aan de dag te leggen, is ook niet nieuw. Denk maar aan de jaren tachtig. En aan de toen ingevoerde bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, ten laste van sociaal verzekerden met een inkomen van meer dan drie miljoen frank.

Een belasting was het, pur sang. Maar om politieke redenen ( de belastingdruk mocht niet stijgen) mocht de nieuwe heffing onder geen enkel beding een belasting worden genoemd. Vandaar dat ze onder de naam van bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid boven de doopvont werd gehouden; en dat de inning ervan niet werd toevertrouwd aan de belastingadministratie, maar wel aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Met alle gevolgen van dien, want de RVA was uiteraard niet geëquipeerd en gewend om belastingen te vestigen, te controleren en zo nodig manu militari in te vorderen.

CHIC.

Die nieuwe belasting was in verschillende opzichten merkwaardig. Niet het minst omdat er – als het erop aan kwam – nauwelijks belastingplichtigen met een (officieel aangegeven) belastbaar inkomen van meer dan drie miljoen frank bleken te zijn; en omdat hun aantal in de loop van de daaropvolgende jaren almaar bleek te zakken (de betrokkenen hadden blijkbaar massaal hun weg naar management- en patrimoniumvennootschappen gevonden).

Zij het dat de reactie niet overal dezelfde was. Zo stond het in bepaalde kringen zelfs chic om zich bij mondaine gelegenheden wat te beklagen over die vervelende bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid waaraan jij onderworpen was. Wist iedereen meteen dat je tot de beter verdienende Belgen behoorde.

NEGENTIG.

Over de nieuwe bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid die halfweg de jaren negentig werd ingevoerd (en die overigens niets te maken heeft met haar tegenhanger uit de jaren tachtig) hoef je in geen geval te pochen. Het feit dat je ze verschuldigd bent, zegt nauwelijks iets over je levensstandaard; hooguit dat je niet moet doppen. Zij is immers verschuldigd zodra het gezinsinkomen hoger is dan 750.000 frank.

Wat zij wel met haar voorgangster gemeen heeft, is dat ze in feite ook een verkapte belasting is. Zij wordt geheven op basis van het belastbaar gezinsinkomen. Zij is (anders dan socialezekerheidsbijdragen, maar wel zoals de gewone personenbelasting) niet als beroepskosten aftrekbaar. In een groot aantal gevallen wordt zij reeds (zoals de personenbelasting) bij de bron ingehouden, en de definitieve afrekening gebeurt ook samen met de afrekening van de personenbelasting.

VERBERGEN.

Meer zelfs, anders dan met haar voorgangster uit de jaren tachtig, doet men nauwelijks nog moeite om te verbergen dat het in feite om een echte belasting gaat: het is niet de RVA of de RSZ, maar wel de Administratie van Directe Belastingen die uitrekent hoe hoog de definitief verschuldigde bijdrage is, en die vervolgens ook voor de afrekening instaat. Is er te weinig ingehouden aan de bron, dan wordt het verschil samen met de personenbelasting ingekohierd. Is er teveel ingehouden aan de bron, dan wordt het saldo verrekend met de personenbelasting die in voorkomend geval nog verschuldigd is, en het eventuele overschot wordt terugbetaald.

Pro memorie: de bijzondere bijdrage loopt op, van 0 frank bij een gezinsinkomen van 750.000 frank tot maximaal 29.500 frank zodra het gezinsinkomen de kaap van 2.426.923 frank bereikt.

VERSCHIL.

Op sommige punten verschilt de bijdrage wel van de gewone personenbelasting. Zo is zij niet door alle landgenoten verschuldigd. Gezinnen die uitsluitend bestaan uit gepensioneerde zelfstandigen, of uit zelfstandigen in hoofdberoep, doen niet mee. Maar hun uitsluiting ontneemt aan de heffing niet haar karakter van verkapte belasting; zij wijst er slechts op dat de zelfstandigen er op handige wijze in geslaagd zijn de dans te ontspringen. Weliswaar kregen zij op ongeveer hetzelfde ogenblik een verhoging van hun sociale bijdragen te verduren. Maar men weet dat de financiële inspanning die daarmee van de zelfstandigen werd gevraagd, in de meeste gevallen niet opweegt tegen de pil die de andere belastingplichtigen in de vorm van de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid moesten slikken.

Een ander verschilpunt met de gewone personenbelasting, betreft de belastbare grondslag. In haar oorspronkelijke versie was de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid – zoals de gewone personenbelasting – in principe verschuldigd over het geheel van het belastbare gezinsinkomen: onroerende, roerende, bedrijfs- en diverse inkomsten. Maar anders dan bij de personenbelasting, tellen sommige inkomsten niet mee. Dat was van bij het begin reeds het geval met de afzonderlijk belastbare inkomsten (roerende inkomsten, afzonderlijk belastbare opzeggingsvergoedingen enzovoort); en met de pensioenen. Een gezin van gepensioneerde werknemers bijvoorbeeld, is (ander dan hun collega’s zelfstandigen, zie hoger) in principe wel aan de bijzondere bijdrage onderworpen (met hun onroerende inkomsten enzovoort); maar hun pensioenen tellen niet mee om te berekenen of het gezinsinkomen de grens van 750.000 frank bereikt; en ook niet om te berekenen hoe hoog de effectief verschuldigde bijdrage is. Die uitsluiting heeft allicht te maken met het feit dat gepensioneerden sedert enkele jaren aan een eigen, specifieke solidariteitsbijdrage (op hogere pensioenen) onderworpen zijn.

WERELD.

Wat er ook van zij, in de oorspronkelijke versie werden alle andere inkomsten wél in aanmerking genomen : inkomsten uit onroerende goederen dus ook; en hetzelfde gold voor de inkomsten van buitenlandse oorsprong.

Als men de bijzondere bijdrage als een verkapte belasting beschouwt, is dat niet onlogisch. De gewone personenbelasting wordt in principe ook gevestigd op het wereldinkomen van de belastingplichtige. Zo ook dus voor de bijzondere bijdrage. Maar daar kwam al gauw reactie op. Om te beginnen van de Belgische grensarbeiders in Duitsland, Frankrijk en Nederland. En nadien ook van de andere genieters van buitenlandse beroepsinkomsten.

TONEEL.

Waarom? Thuis heeft de Belgische wetgever de handen vrij, en kan hij verkapte belastingen noemen zoals hij wil. Maar dat geldt niet meer zodra men op het internationale toneel verschijnt. Als België uitpakt met een bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, dan mag men er in de andere landen en in de internationale instellingen van uitgaan dat het hier wel degelijk een socialezekerheidsbijdrage betreft.

Dat de Belgische fiscus een belastingheffing heeft willen verdoezelen onder het mom van een sociale heffing, maakt voor hen niets uit. Zij krijgen te horen dat België een bijdrage voor sociale zekerheid heft, en mogen er bijgevolg van uitgaan dat daarop alle regels van toepassing zijn die internationaal voor sociale bijdragen gelden.

En dus is het absoluut niet evident dat België bij het berekenen van deze bijdrage ook rekening houdt met buitenlandse beroepsinkomsten : voor het heffen van socialezekerheidsbijdragen op buitenlandse beroepsinkomsten is België in vele gevallen – op basis van internationale verdragen en richtlijnen – eenvoudig niet bevoegd.

UITSLUITING.

België heeft dan ook moeten inbinden. En heeft eerst de buitenlandse beroepsinkomsten van Belgische grensarbeiders in Duitsland, Frankrijk en Nederland uit de berekeningsbasis geweerd; en onlangs ook de andere buitenlandse beroepsinkomsten. Dat laatste staat te lezen in de Wet van 22 februari 1998 “houdende sociale bepalingen” die op 3 maart jongstleden in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd.

BEZWAAR.

Voor gezinnen met buitenlandse beroepsinkomsten en die in het verleden aan de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid onderworpen zijn geweest, is het goed om weten dat de uitsluiting van de buitenlandse beroepsinkomsten met volledig terugwerkende kracht wordt doorgevoerd. Met ingang dus van het aanslagjaar 1995 (het eerste aanslagjaar waarvoor de bijzondere bijdrage verschuldigd is). En dat de betaalde bijdrage alsnog kan worden teruggevraagd. Door het indienen van een bezwaarschrift. Voor de aanslagjaren 1995 en 1996 heeft de wetgever trouwens nog in een bijzondere bezwaartermijn voorzien: men kan de bijzondere bijdrage voor die aanslagjaren in ieder geval nog terugvragen gedurende zes maanden te rekenen vanaf de dag waarop de wet in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. Tijd dus tot 2 september 1998.

Jan Van Dyck is fiscalist.

JAN VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content