BTW. DE UITGEBREIDE MARGEREGELING. Tariefstijging doet vreugde grotendeels teniet

Dat het BTW-systeem in essentie een belasting-neutraal systeem is, kan op het eerste gezicht een contradictio in terminis zijn. Hoe kan een belasting immers tegelijkertijd een niet-belasting zijn ? In het BTW-systeem wordt dit resultaat nochtans (in de regel) perfekt bereikt. Althans zolang men zich onder BTW-plichtigen bevindt.

SCHOENEN.

Neem het voorbeeld van een fabrikant die grondstoffen aankoopt. Op die aankoop betaalt hij BTW. Met die grondstoffen maakt hij bijvoorbeeld schoenen. Die verkoopt hij door aan een groothandelaar. Uiteraard ook met BTW. Deze ontvangen BTW moet de fabrikant doorstorten naar de schatkist. Maar van het door te storten bedrag mag hij eerst de BTW aftrekken die hij bij de aankoop van de grondstoffen heeft betaald. De prijs van de grondstoffen wordt hierdoor schoongemaakt van BTW. Anders gezegd, de fabrikant heeft grondstoffen kunnen verwerken waarvan de prijs niet bezwaard is met BTW.

Bij de groothandelaar doet zich hetzelfde voor. Hij verkoopt de schoenen door aan de kleinhandelaar. Ook weer met BTW. Die hij moet doorstorten naar de schatkist. Maar waarvan hij ook weer eerst de BTW mag aftrekken die hij aan de fabrikant heeft betaald. Ook de aan de fabrikant betaalde BTW verhoogt de kostprijs van de schoenen dus (nog) niet. De belasting heeft er nog altijd geen invloed op.

EINDVERBRUIK.

En zo komen we in de laatste faze terecht : de kleinhandelaar verkoopt de schoenen aan partikuliere verbruikers. Met BTW. Door te storten naar de schatkist, na ook weer de BTW te hebben afgetrokken die hij aan zijn groothandelaar heeft betaald. Anders gezegd, voor de kleinhandelaar vormt de BTW ook geen element van de kostprijs. De schoenen zitten ook bij hem belastingschoon in de voorraad. De BTW wordt pas ten volle een kostprijselement zodra de schoenen de faze van het eindverbruik hebben bereikt. De partikuliere klant betaalt de prijs plus de BTW en kan de betaalde BTW op geen enkele wijze rekupereren. Stel dat de prijs van het stel (blijkbaar goedkope) schoenen 1000 frank bedraagt, dan is de BTW daarop gelijk aan 410 frank. De schoenen kosten niet langer slechts 1000 frank, maar wel 1410 frank.

Veronderstel dat onze partikulier uit het voorbeeld die schoenen netjes in zijn kast laat staan en twee weken later tot de slotsom komt dat hij ze niet mooi vindt. Hij kan dan proberen die schoenen door te verkopen. Bijvoorbeeld aan zijn schoonmoeder. Wil hij aan de transaktie zijn broek niet scheuren, dan zal hij voor die schoenen ten minste 1410 frank moeten rekenen. Zijnde de prijs die hij zelf heeft betaald, inclusief BTW. Anders gezegd, zodra de goederen de faze van het eindverbruik hebben bereikt, en zij de BTW-keten van opeenvolgende BTW-plichtigen hebben verlaten (fabrikant, groothandelaar, kleinhandelaar), is de BTW een kostprijselement geworden.

CIRCUIT.

Vanaf dat stadium moet op de verkoop trouwens ook geen BTW meer aangerekend worden. De BTW is slechts verschuldigd zodra de verkoop plaatsvindt door een BTW-plichtige, en niet bijvoorbeeld door een partikulier.

En wat gebeurt er verder met de schoenen die nu het schoenrek van de schoonmoeder sieren ? De schoonmoeder vindt ze na verloop van tijd bijvoorbeeld ook maar niks, en verkoopt ze zelf door. Bijvoorbeeld aan een handelaar in tweedehandse goederen. De schoonmoeder moet op die verkoop uiteraard geen BTW aanrekenen (zij handelt immers als partikulier). Maar door die verkoop zijn de schoenen opnieuw in het BTW-circuit terecht gekomen. Een handelaar in tweedehandse goederen is immers per definitie een BTW-plichtige. Verkoopt hij de (inmiddels allicht tot op de draad versleten) schoenen verder door dan zal hij op die schoenen toch weer BTW moeten aanrekenen.

FILOZOFIE.

Maar zoals we hoger hebben gezien, is de BTW inmiddels deel gaan uitmaken van de kostprijs van die schoenen. De schoenen hebben immers op een bepaald ogenblik reeds BTW ondergaan die niet gerekupereerd is geworden. Als op die schoenen nu opnieuw BTW moet worden aangerekend, dan krijg je belasting op belasting. En dat is strijdig met de filozofie van het BTW-systeem : de kostprijs van de goederen die bij verkoop met BTW bezwaard worden, zou in feite geen BTW mogen bevatten, of geen restanten van vroeger betaalde BTW.

KORREKTIE.

En wat als dit toch het geval is ? Men zou dan kunnen denken aan een ingewikkeld systeem waarbij die restanten uit de prijs gezuiverd worden. Of aan een systeem waarbij op een meer forfaitaire wijze een korrektie wordt aangebracht. Zo’n forfaitaire werkwijze bestaat al lang in de vorm van een zogenaamde “margeregeling”. En die werd per 1 januari 1995 drastisch uitgebreid en aangepast.

De vernieuwde regeling geldt niet alleen in de algemene zin ten aanzien van gebruikte goederen, maar ook ten aanzien van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antikwiteiten.

MARGE.

Die margeregeling komt erop neer dat de belastingplichtige wederverkoper geen BTW moet aanrekenen op de volledige verkoopprijs, maar enkel over de marge. Zijnde het verschil tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs. De BTW wordt trouwens geacht in die marge begrepen te zijn. De BTW die door de BTW-plichtige wederverkoper aan de schatkist betaald moet worden, moet dus uit die marge “gefilterd” worden.

Essentieel voor de toepassing van de margeregeling is dat zij (behoudens in enkele uitzonderingsgevallen) enkel geldt voor goederen die door de BTW-plichtige wederverkoper aangekocht zijn bij iemand die zelf geen recht heeft gehad op rekuperatie van de BTW. Bijvoorbeeld bij partikulieren. Of bij een beroepspersoon die zelf geen recht op rekuperatie van BTW heeft (dokters, notarissen, advokaten, enzovoort). Zodat in de kostprijs van de betrokken goederen in ieder geval een restant van de destijds betaalde (en niet-gerekupereerde) BTW aanwezig is.

INGEWIKKELD.

Heel die margeregeling is voor het overige een flink ingewikkelde aangelegenheid. Zij biedt mogelijkheden om te opteren voor de toepassing van de gewone BTW-regeling (in gevallen waar in principe de margeregeling van toepassing is), of omgekeerd om te opteren voor de margeregeling (in sommige gevallen waar in principe de gewone regeling van toepassing is). Voorts moeten hoe kan het anders op het gebied van de BTW tal van voorschriften en formaliteiten worden vervuld. En bestaan er biezondere regels voor de wijze waarop de belastingplichtige wederverkoper de BTW die in zijn marge begrepen is, daaruit moet halen. Groot principe is, dat de berekening niet stuk voor stuk gebeurt. Maar wel globaal. Per aangiftetijdvak. Men telt dus per maand of per trimester langs de ene kant alle aankopen op, en langs de andere kant alle verkopen. Het verschil tussen die twee totaalbedragen vormt de globale winstmarge van het betrokken tijdvak.

TARIEF.

De uitbreiding van de margeregeling is tegelijk gepaard gegaan met een verhoging van het BTW-tarief dat van toepassing is op kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antikwiteiten. Zij zijn verhuisd van het lage 6 %-tarief naar het algemeen tarief van 20,5 %.

Die tariefverhoging doet de vreugde in verband met de uitbreiding van de margeregeling natuurlijk voor een groot stuk teniet. De versmalling van de basis waarop de BTW wordt aangerekend (de marge) gaat nu immers gepaard met een veel hoger tarief. In veel gevallen zal de te betalen BTW dan ook nagenoeg gelijk of misschien zelfs hoger zijn.

HOOP

De verhoging geldt overigens niet alleen in de gevallen waarin de margeregeling kan worden toegepast. Ook in normale omstandigheden, waarin er geen belastingplichtige wederverkopers optreden die de goederen bijvoorbeeld bij partikulieren hebben aangekocht, klimt het tarief naar 20,5 %. En wordt de kostprijs van de betrokken goederen uiteraard meer dan een flink stuk duurder.

Maar er is nog hoop : in sommige gevallen is het tarief op 6 % behouden. Zo bijvoorbeeld wanneer kunstvoorwerpen geleverd worden door de maker ervan of zijn rechthebbenden. Een kunstschilder kan zijn gewrochten dus nog steeds met toepassing van slechts 6 % slijten. Een gewone BTW-plichtige die kunstvoorwerpen heeft aangekocht bij de maker ervan, kan die kunstvoorwerpen trouwens nadien ook nog met toepassing van het laag tarief opnieuw verkopen. Althans voor zover die verkoop een louter “incidenteel” karakter heeft.

Ook de “invoer” van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antikwiteiten kan nog met toepassing van “slechts” 6 % BTW gebeuren. Let wel : onder “invoer” verstaat men tegenwoordig, de “invoer” uit landen buiten de Europese Unie. Sinds het wegvallen van de binnengrenzen tussen de landen van de Europese Unie is er immers geen sprake meer van “invoer” wanneer goederen bijvoorbeeld van Nederland naar België komen.

DEFINITIES.

Wat onder kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antikwiteiten moet worden verstaan, is overigens ook in het lang en in het breed beschreven in de reglementering ter zake. Niet alles wat een normale mens onder “kunst” verstaat, is daarom ook voor de toepassing van de BTW een kunstvoorwerp. Dat is bijvoorbeeld (vanzelfsprekend) wel het geval voor schilderijen of originele standbeelden. Maar bijvoorbeeld niet voor met de hand versierde voorwerpen, sieraden, juwelen, edelsmeedwerk, enzovoort. Bij antikwiteiten is het heel eenvoudig : het zijn goederen (andere dan kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen) die meer dan honderd jaar oud zijn.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content