BOUWEN AAN DE LOPENDE BAND

Batibouw opent volgende week de deuren. Duizenden bouwers doen er ideeën op voor hun droomhuis. Strengere eisen maken nieuwbouw echter duurder en complexer. Bouwbedrijven anticiperen daarop met standaardisering en industrialisering.

De energie-eisen voor nieuwbouwwoningen zijn in enkele jaren bijna dubbel zo streng geworden. In Vlaanderen volstond in 2009 nog een E-peil van E100, vandaag mag het de E70-grens niet overschrijden. In 2014 verscherpt de energieregelgeving tot E60. Bovendien moeten nieuwbouwwoningen dan ook beschikken over een systeem voor hernieuwbare energie, tenzij ze 10 procent beter presteren dan het maximale E-peil.

Als dat al ambitieus klinkt, baren de plannen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog meer opzien. De Brusselse minister voor Leefmilieu en Energie, Evelyne Huytebroeck (Ecolo), sloot enkele maanden geleden een akkoord met de bouwsector om vanaf 2015 de passiefhuisstandaard te hanteren voor nieuwbouw. De vergroening van de woningbouw werd in Vlaanderen in 2006 ingezet. Brussel en Wallonië volgden in 2008 en 2010 met een eigen energieprestatieregelgeving. Een richtlijn van de Europese Unie bepaalt dat vanaf 2021 alle nieuwe gebouwen bijna energieneutraal moeten zijn.

De strengere energie-eisen maken bouwen duurder en moeilijker. Een passiefhuis kost ongeveer een vijfde meer dan een gemiddelde nieuwbouw. De bouwbedrijven moeten de hoge eisen technisch inwilligen, zonder zichzelf uit de markt te prijzen. “De overheid heeft gekozen voor een stap-voor-stapbenadering, waardoor de bedrijven zich gradueel konden aanpassen”, zegt professor Jan Van Peteghem van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) aan de KU Leuven.

Hij onderzocht de impact van de vergroening van de bouwsector op de organisatie van bouwbedrijven, op basis van gesprekken met kleine, middelgrote en grote ondernemingen. “Pioniersbedrijven gaven handenvol geld uit aan de eerste energiezuinige woningen en passiefhuizen. Omdat de bouw geen traditie heeft van vastgelegde procedures en best practices, moesten ze het allemaal zelf uitzoeken.”

“De gevolgen op de werkvloer zijn ingrijpend. De stap van E100 naar E80 was niet zo draconisch, maar het wordt moeilijker en moeilijker. Naast de energie-eisen, zijn er ook de stijgende grondprijzen en de econormen die hand over hand toenemen. Wie bouwt, moet niet alleen doorgedreven isoleren en ventileren, maar ook een regenwaterput laten installeren, in een gescheiden waterafvoer voorzien en ga zo maar door. Bouwbedrijven zetten in op standaardisering en versobering van het design. Alleen zo kunnen ze de kostprijs binnen de perken houden. Het alternatief is dat alleen de elite nog van een nieuwbouwwoning mag dromen.”

Volwassen bouwsector

Nog een manier om de prijs te drukken, is de invoering van managementconcepten die al jaren gemeengoed zijn in de industrie, zoals just-in-timeproductie, kostprijsberekening en kwaliteitsborging op basis van ISO 9000-normen. “De bouw is een conservatieve sector, waarin je vroeger vrij snel vrij veel geld kon verdienen. Vandaag staan de winstmarges onder druk, waardoor bouwbedrijven genoodzaakt zijn in te grijpen in de kostenstructuur en de efficiëntie te verhogen. Daarom vinden zulke managementconcepten nu volop ingang. Voor mij is die professionalisering een symptoom van een volwassen bouwsector. Dit is ook niet het rechtstreekse gevolg van de vergroening, hoewel de verstrengde regelgeving als katalysator werkt”, zegt Van Peteghem.

De uitbouw van de tekenafdeling en het groeiende belang van het centraal werkhuis zijn wel twee rechtstreekse gevolgen van de vergroening. “De graad van nauwkeurigheid van een passiefhuis of een lage-energiewoning ligt gigantisch hoog. Daarom bevatten bouwplannen veel meer details die tot in de puntjes uitgewerkt worden door de teken- en ontwerpdiensten. Om te vermijden dat bouwvakkers op de werf in de fout gaan, worden constructie-elementen steeds vaker in een afgeschermde productieomgeving vervaardigd en kant-en-klaar aangeleverd. Daar moeten ze dan alleen nog geassembleerd worden, naar analogie met de auto-industrie.”

De ruwbouw nam vroeger enkele maanden in beslag, tegenwoordig volstaat een week. Dat maakt de minutieuze planning van de werken belangrijker. Zeker omdat de strengere energie-eisen de ontwikkeling van allerlei nieuwe specialisaties in de hand werken. Een klassieke loodgieter kan geen ventilatiesysteem africhten en de traditionele elektricien kan geen warmtepomp installeren.

De vraag rijst of de gemiddelde Belgische bouw-kmo deze veranderingen kan volgen. “Ik voorspel twee tendenzen”, zegt Van Peteghem. “De ruwbouwaannemers moeten groter worden om rendabel te blijven, terwijl de kleinere bedrijven zich moeten toeleggen op een specifieke niche, bijvoorbeeld isolatie of hernieuwbare energie. Voor de heel kleine bouwbedrijfjes, dikwijls gegroeid rond een metser-zaakvoerder, zie ik geen belangrijke rol meer weggelegd, tenzij in de renovatie.”

“In Noorwegen, dat een traditie heeft van energiezuinige woningen, heb je bouwbedrijven van meer dan 1000 werknemers. Kmo’s in de ruwbouw zijn een typisch Belgisch fenomeen. Maar let wel, de uitbesteding van gespecialiseerd werk zal sterk toenemen. Een klein bedrijfje dat zich specialiseert in pakweg de installatie van warmtepompen, heeft de toekomst.”

Stress op de werf

Ook het werk van bouwvakkers verandert in sneltempo. De tijd dat ze zes weken aan een stuk op dezelfde werf aan de slag waren, lijkt voorbij. Nu werken ze veel sneller en op verschillende werven waarbij alles tot in de puntjes getimed is. “Daardoor hebben ze veel autonomie verloren”, weet Van Peteghem. “Uit onze enquêtes bij bouwvakkers blijkt duidelijk dat het stressniveau toeneemt. Er is meer controle van bovenaf. Bouwbedrijven zijn bovendien steeds vaker gebonden aan resultaatsverbintenissen.”

“Na de bouw van een passiefhuis wordt met een blowerdoortest gecontroleerd of de woning voldoende luchtdicht is afgewerkt. Daarom wordt van bouwvakkers verwacht dat ze oog hebben voor de kleinste details. Het voordeel is dat onverwachte werken uit het bouwproces verdwijnen. Alles verloopt veel meer gestructureerd, waardoor ook het aantal arbeidsongevallen daalt.”

“Het werk wordt ook steeds minder fysiek belastend. Uiteraard blijven er zware jobs bestaan, zoals stukadoor of vloerder. Maar in het algemeen wordt werken in de bouw minder zwaar. Daardoor kunnen bouwvakkers in de toekomst waarschijnlijk langer blijven werken en moeten ze niet meer vanaf hun 58ste op brugpensioen.”

Het groeiende belang van de centrale werkplaats en het tekenbureau zorgt ook voor een sterkere dualisering van de arbeidsmarkt.

“Er is meer en meer bandwerk voor ongeschoolde arbeiders en de behoefte aan ingenieurs voor de ontwerpafdeling en voor de opvolging van de werken neemt toe. Vroeger kon een gemotiveerde bouwvakker doorgroeien tot ploegbaas en projectleider. Vandaag is ploegbaas het hoogst haalbare, en zelfs dat is al moeilijk. Zo ontstaat een grote kloof die je met ervaring alleen niet dicht krijgt.”

Vaarwel vakmanschap

Gestandaardiseerd bouwen op basis van industriele principes impliceert volgens Van Peteghem dat het traditionele vakmanschap aan belang verliest. “In de nieuwbouw toch. Bij renovatie zal de behoefte aan vakmanschap blijven bestaan. Maar ik weet niet of de nood aan renovatie even hoog blijft. Wat doe je met een woning uit de jaren dertig die je nooit naar een aanvaardbaar energieniveau kunt brengen? Op termijn moeten we durven te kiezen: blijven bricoleren of afbreken en opnieuw bouwen. Ik denk dat die laatste keuze uiteindelijk goedkoper uitvalt. Daarom vind ik ook dat bouwbedrijven moeten investeren in nieuwbouw. Ondanks het dalende aantal bouwgronden blijft nieuwbouw belangrijk.”

De grootste bottleneck voor groei is voor bouwbedrijven niet zozeer de markt, maar het vinden van geschikt personeel. “Het is moeilijk om mensen te vinden en als je iemand hebt, duurt het lang voor hij kan meedraaien. Bovendien doet de bouw, toch een sterk conjunctuurgebonden sector, maar een heel beperkt beroep op uitzendarbeiders. Vooral omdat er maar weinig goede zijn. Wie een beetje capabel is, vindt een vaste job.”

Ook het grote personeelsverloop is opvallend. Dat maakt veel bouwbedrijven erg kwetsbaar, zeker nu de complexiteit toeneemt. “De bouw is geen waterhoofd zoals de bankenwereld. Als een ervaren medewerker vertrekt, is dat een echte catastrofe. Vandaar de noodzaak om een managementsysteem te installeren, kritieke prestatie-indicatoren (KPI) en functiebeschrijvingen op te stellen en aansprakelijkheden vast te leggen. Er is nog een hele weg af te leggen. Het grootste bouwbedrijf uit ons onderzoek was daar nu pas mee bezig”, zegt Van Peteghem.

TOM MONDELAERS, FOTOGRAFIE THOMAS SWEERTVAEGHER

“WERKEN IN DE BOUW WORDT MINDER ZWAAR. DAARDOOR KUNNEN BOUWVAKKERS LANGER BLIJVEN WERKEN EN MOETEN ZE NIET MEER VANAF HUN 58STE MET PENSIOEN” Jan Van Peteghem, HIVA

EEN KLASSIEKE LOODGIETER KAN GEEN VENTILATIESYSTEEM AFRICHTEN EN DE TRADITIONELE ELEKTRICIEN KAN GEEN WARMTEPOMP INSTALLEREN.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content