Bezwaarprocedure verder onder vuur

Verschillende elementen wijzen erop dat de fiscale geschillenregeling een zeer moeilijke periode tegemoetgaat.

De vlotheid waarmee de fiscale geschillen worden afgehandeld, hangt af van verschillende factoren: het aantal geschillen, de ingewikkeldheid van de procedures die men moet volgen, en last but not least, de capaciteit waarover de administratieve overheden en de gerechtelijke instanties beschikken om al deze geschillen op te vangen en tot een goed einde te brengen.

Uit de praktijk blijkt dat de fiscale geschillenregeling op elk van deze punten problematisch is.

AANTAL.

Om te beginnen is er het aantal geschillen. Uit het onlangs gepubliceerde jaarverslag van de algemene administratie van de belastingen blijkt dat het aantal ingediende bezwaarschriften op het gebied van de directe belastingen (personenbelasting, vennootschapsbelasting…) weliswaar een dalende trend vertoont. In 1997 werden in vergelijking met het jaar daarvoor bijna 9000 bezwaarschriften minder ingediend. Maar dat neemt niet weg dat er nog steeds zeer veel bezwaarschriften worden ingediend: in 1997 waren er dat nog altijd bijna 141.000.

BTW.

Daarmee spannen de inkomstenbelastingen blijkbaar de absolute kroon. Met dien verstande dat men de cijfers moeilijk kan vergelijken. Neem bijvoorbeeld de geschillen op het gebied van de BTW. Het jaarverslag vermeldt dat het aantal hier – in tegenstelling tot de inkomstenbelastingen – in stijgende lijn gaat: een kleine duizend nieuw ingeleide zaken, tegenover net geen negenhonderd het jaar daarvoor.

Maar dat zegt niets over het echte aantal geschillen op het gebied van de BTW. Een en ander heeft te maken met het verschil in procedure. Inzake BTW kent men immers geen procedure waarbij formeel “bezwaar” kan worden aangetekend bij de administratie.

INFORMEEL.

Meningsverschillen en problemen die zich op het gebied van de BTW voordoen, worden in een eerste administratieve fase informeel behandeld. Zij komen pas formeel “boven water” als de belastingplichtige en de administratie het niet eens worden, en de administratie een punt zet achter de discussie door het uitvaardigen van een formeel dwangbevel; waarna de belastingplichtige de keus heeft: ofwel betaalt hij de belasting, ofwel verzet hij zich door de zaak in te leiden bij de rechtbank van eerste aanleg.

Alleen het aantal van de aldus bij de rechtbank ingeleide zaken komt inzake BTW in de statistieken van de fiscale geschillen voor. Dat aantal zegt dus niets over het aantal geschillen dat heeft bestaan, maar waarvoor in de eerste informele fase een oplossing is gevonden, of waarbij de belastingplichtige zich heeft geplooid naar de beslissing van de administratie zoals die uit het dwangbevel blijkt.

HOF.

Als men een vergelijking wil maken tussen de BTW en de inkomstenbelastingen, moet men het aantal geregistreerde BTW-geschillen dus niet vergelijken met het aantal bezwaarschriften dat inzake inkomstenbelastingen bij de gewestelijke directeuren is ingediend; maar wel met het aantal gevallen waarin de belastingplichtige tegen de beslissing van de gewestelijke directeur beroep heeft aangetekend bij de gerechtelijke instanties. Zoals men weet, wordt zo’n beroep op het gebied van de inkomstenbelastingen (tot nog toe) rechtstreeks ingediend bij het hof van beroep (en niet bij de rechtbank van eerste aanleg, zoals dat op het gebied van de BTW het geval is).

Uit de gepubliceerde cijfers blijkt dat dit aantal op het gebied van de inkomstenbelastingen ook vrij laag is: net geen 2200. Zelfs minder dus dan op het gebied van de BTW. Maar ook hier een stijgende trend. Die staat haaks op de bovengemelde daling van het aantal ingediende bezwaarschriften. De oorzaak daarvan kan onmogelijk uit de cijfers worden afgeleid.

OPVANG.

Hoe wordt deze vloed van fiscale geschillen opgevangen, eerst door de administratieve overheden, en nadien door de gerechtelijke instanties ? Op dit punt ziet de toestand er allesbehalve rooskleurig uit. Zoals gezegd werden vorig jaar bij de administratie van Directe Belastingen ongeveer 9000 bezwaarschriften minder ingediend. Maar tegelijk is het aantal bezwaarschriften waarover de gewestelijke directeuren uitspraak hebben gedaan al enkele jaren sterk gedaald: in 1997 met meer dan 13.000 in vergelijking met het jaar daarvoor. Met als gevolg dat het aantal hangende bezwaarschriften dramatisch stijgt. Eind vorig jaar waren er dat bijna 180.000.

Dezelfde tendens vindt men terug bij de hoven van beroep en bij het hof van cassatie: eind 1997 waren er bij de hoven van beroep – op het gebied van de directe belastingen – al meer dan 11.000 zaken waarover nog uitspraak moet worden gedaan. En bij het hof van cassatie is de achterstand opgelopen tot 200 zaken (vijf jaar geleden waren er dat nog slechts 120).

Op het gebied van de BTW is er ook sprake van een oplopende gerechtelijke achterstand. Maar die is veel minder uitgesproken dan op het gebied van de inkomstenbelastingen. Op het niveau van het hof van cassatie is hier zelfs sprake van een (bijna) status-quo.

PROCEDURE.

Het schoentje wringt dus vooral op het gebied van de directe belastingen. Vraag is alleen of in de nabije toekomst veel beterschap te verwachten is. Er is immers nog een derde factor: de procedureregels die men moet volgen.

Op het gebied van de inkomstenbelastingen houden die in, dat men tegen de belasting bezwaar kan indienen bij de gewestelijke directeur. Vervolgens is het wachten op zijn beslissing, waarna men beroep kan aantekenen bij het hof van beroep.

ARBITRAGEHOF.

Het probleem is dat op dit ogenblik niemand nog weet hoe het nu verder moet met die bezwaarprocedure. Het arbitragehof heeft immers enkele maanden geleden een arrest geveld waarin het zegt dat de bestaande bezwaarprocedure in strijd is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel (arrest van 10 juni 1998). Althans als men ervan uitgaat dat de gewestelijke directeur – op het ogenblik waarop hij een beslissing neemt over het bezwaarschrift – optreedt “zoals een rechter”, en dat zijn beslissing dus een jurisdictioneel karakter heeft.

RECHT.

Lezers van deze rubriek weten dat men er op dit ogenblik van uitgaat dat de gewestelijke directeur wel degelijk “recht spreekt”. In de geplande hervorming van de fiscale procedure wil men hem dat rechtsprekend karakter weliswaar ontzeggen; maar dit neemt niet weg dat hij op dit ogenblik nog altijd geacht moet worden op te treden zoals een rechter.

Met als gevolg dat men er op dit eigenste ogenblik mag van uitgaan, dat de bezwaarprocedure inderdaad discriminerend is.

WAARBORG.

De discriminatie bestaat er volgens het arbitragehof in dat de bestaande bezwaarprocedure onvoldoende waarborgen biedt voor een onpartijdige en onafhankelijke behandeling van de zaak (de “rechter” – dit is de gewestelijke directeur – is immers tegelijk ook ambtenaar binnen de hiërarchie van zijn administratie, zodat hij tegelijk rechter en partij is). En zij biedt ook geen mogelijkheden om de “rechter” te wraken (zoals dat in gerechtelijke procedures normaal wel het geval moet zijn).

INVLOED.

De invloed van het arrest van het arbitragehof op de afhandeling van de hangende bezwaarschriften is op dit ogenblik niet te meten. Het arrest betreft weliswaar slechts een antwoord op een prejudiciële vraag. Het heeft dus niet tot gevolg dat de bestaande bezwaarprocedure wordt opzijgeschoven. Maar het heeft wel de waarde van een belangrijk precedent.

Gezien de bestaande wetgeving zullen de gewestelijke directeurs uiteraard niet anders kunnen dan hun werk in eer en geweten voort te zetten, en dus voort uitspraken over bezwaarschriften te doen. Maar boven elke uitspraak hangt voortaan het arrest van het arbitragehof als een soort zwaard van Damocles: met het arrest van het arbitragehof in de hand heeft men immers goede argumenten om aan het hof van beroep de vernietiging te vragen van de directoriale beslissing; wat impliceert dat het hof van beroep – als het op dat verzoek ingaat – de zaak zelf volledig ten gronde, en van voor af aan moet onderzoeken en beoordelen. De kans dat de gerechtelijke achterstand hierdoor nog veel groter wordt, is dus niet gering.

SNEL.

Een wetgevend ingrijpen dringt zich dus op. Maar of de geplande hervorming van de fiscale procedure veel soelaas biedt, is niet zeker. Zij is, zoals gezegd, niet voor morgen. Bovendien zorgt zij hoegenaamd niet voor een versnelling van de fiscale procedure: zij ontneemt aan de directoriale uitspraak wel haar jurisdictioneel karakter; maar daartegenover staat dat de belastingplichtige “op zoek naar recht”, na de directoriale beslissing (met vanaf dan nog slechts een administratief karakter) eerst zal moeten aankloppen bij de rechtbank van eerste aanleg vooraleer zijn zaak (zoals nu) te kunnen voorleggen aan het hof van beroep. Dat zal misschien wel leiden tot beter recht, maar niet noodzakelijk tot sneller recht.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content