Basisinkomen is asociale hallucinatie

Marc De Vos © Marc De Vos

Nu overheden wereldwijd alles en iedereen met subsidies en uitkeringen onderhouden, is een oude droom terug van nooit helemaal weggeweest: het universele basisinkomen. Ook bij ons wordt daarover opnieuw gefantaseerd, in het bijzonder bij de Franstalige liberalen. Het basisinkomen heeft al eeuwenlang verleidingskracht over de ideologische grenzen heen. Zeg ‘universeel basisinkomen’, en libertariërs denken aan het einde van de welvaartsstaat, progressieven aan het einde van de armoede, liberalen aan het einde van complexe uitkeringen en filosofen aan een nieuw mensenrecht. Zodra het over de voorwaarden gaat, spat de verleidingsbubbel uiteen en drijft de ideologie weer boven.

Het basisinkomen zal groepsongelijk- heden bestendigen en de economische zwakte van doelgroepen verankeren.

We leven in een democratische rechtsstaat en een sociaal gecorrigeerde markteconomie. We hebben allemaal een heel arsenaal rechten en plichten, dat varieert tijdens ons leven. Dat complexe sociaal contract vergt wederzijdse engagementen van iedereen. Een onvoorwaardelijk basisinkomen is een methode voor rechten zonder plichten, een vrijgeleide om te krijgen zonder bij te dragen aan die gedeelde verantwoordelijkheid.

Dat conservatieve bezwaar tegen het basisinkomen heeft een progressieve pendant. In ons maatschappelijk contract dragen de breedste schouders de zwaarste lasten en krijgen de zwakkeren de meeste steun. Het basisinkomen kent dezelfde inkomenssteun toe aan iedereen, rijk of arm, gezond of ziek, jong of oud. Het is asociaal en regressief.

Protagonisten zullen het basisinkomen daarom aanpassen aan de doelgroep, of aanvullen met andere voordelen. Dan verlies je de praktische elegantie en wordt het basisinkomen al snel een zoveelste uitkering in de steeds uitdijende sociale zekerheid. Dan is de mooie droom voorbij en komt de complexe werkelijkheid boven.

Die werkelijkheid is vooreerst budgettair. Zodra het basisinkomen een bescheiden inkomen moet zijn in plaats van een symbolische aalmoes, volgt een rekening van vele miljarden per jaar. Dat is onbetaalbaar, tenzij je tegelijk met de grove borstel door bestaande uitkeringen en verzekeringen gaat. Wat liquideren we: de pensioenen, de gezondheidszorg, het onderwijs, het gezinsbeleid, de ouderenzorg? En wat de verliezers in de plaats krijgen, zal per definitie minder zijn, want het moet over de hele bevolking worden uitgesmeerd. Niet dus.

Dan is er doelmatigheid. Onze hyperdiverse samenleving heeft grote ongelijkheden. Aan de ene kant hoogopgeleide kenniswerkers. Aan de andere kant generatiewerkloosheid, laaggeschoolden, gemarginaliseerde immigranten, honderdduizenden langdurig zieken. Tegen die achtergrond is het devies: vermijd loutere uitkeringen en focus op diensten die achterstand inhalen en activerend werken. Het basisinkomen doet het omgekeerde. Het zal groepsongelijkheden bestendigen en de economische zwakte van doelgroepen verankeren.

Op de arbeidsmarkt betekent een universeel basisinkomen een universele loonsubsidie voor alle werkgevers. Wie wil daarvoor tekenen? We verwachten van bedrijven decente lonen gedragen door goede productiviteit. Het basisinkomen betekent een risico voor minderwaardige banen en voor minder arbeidsparticipatie, want gecompenseerd met inkomen gefinancierd door ons allemaal.

Natuurlijk kan een basisinkomen de combinatie van leven en werken vergemakkelijken, ondernemen bevorderen, armoede verminderen en welzijn stutten. Maar het sop is de kool niet waard. Voor al die voordelen bestaan ook alternatieven – een betere arbeidsmarkt, economie en sociale zekerheid – zonder de perverse effecten. Over de theoretische wenselijkheid van een basisinkomen kun je bibliotheken vullen. Op de begane grond van de maatschappij en de economie is een universeel basisinkomen een asociale hallucinatie.

De auteur is decaan aan de Macquarie University in Sydney en visiting fellow bij de denktank Itinera. @devosmarc

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content