‘Bankiers kennen geen landsgrenzen’

De Europese bankenunie mist een poot: een gezamenlijk resolutiemechanisme. Het Fortis-debacle heeft nochtans aangetoond hoe belangrijk dat is.

Vrijdagavond 3 oktober 2008. De Nederlandse premier Jan Peter Balkenende kondigt aan dat zijn land de gezonde (Nederlandse) delen van het zogoed als failliete Fortis overneemt voor 16,8 miljard euro. De rest van de bank wordt overgelaten aan de Belgische overheid, die er pas twee dagen later een overnemer voor vindt. Het Fortis-dossier toont pijnlijk aan hoe de Europese nationale overheden er in een acute crisissituatie niet in slagen gezamenlijk een probleembank aan te pakken. Hoewel de kostprijs lager zou liggen als de bank als geheel gered wordt, kiezen ze er toch voor de bank op te splitsen langs de landsgrenzen en elk stuk apart te redden.

Woensdag 24 november 2010. In de nasleep van de Griekse crisis beslissen de Europese regeringen de European Banking Authority (EBA) op te richten, een gezamenlijke toezichthouder voor de Europese banken. De EBA krijgt de taak te waken over de financiële stabiliteit van het Europese banksysteem om zo een nieuwe financiële crisis te vermijden. Maar financiële stabiliteit is in Europa een illusie als de nationale overheden uiteindelijk alleen beslissen of ze een bank al of niet redden.

Internationaal actief

Gezamenlijk optreden wanneer banken in de problemen raken, levert aanzienlijke voordelen op voor de Europese belastingbetaler. Dat blijkt ook uit onderzoek van de Nederlandse professoren Dirk Schoenmaker en Arjen Siegmann naar de grootste 25 Europese banken. Gesteld dat die allemaal tegelijk in de problemen komen, kan een supranationaal resolutiemechanisme — waarbij een Europese toezichthouder en niet de nationale overheid beslist of de banken al of niet gered mogen worden — een besparing van 766 miljard euro opleveren, zo blijkt uit hun studie. Bij een probleempercentage van 5 procent bedraagt het voordeel nog altijd 38 miljard euro. Dat geld komt de belastingbetaler ten goede.

Dat enorme voordeel van een supranationaal resolutiemechanisme heeft te maken met het karakter van de Europese banken. In tegenstelling tot hun Amerikaanse en Aziatische tegenhangers zijn de Europese banken veel actiever buiten hun eigen landsgrenzen. Het internationale karakter van de Europese banken maakt dat het huidige mechanisme – waarbij het thuisland beslist de bank al dan niet te redden – gevaarlijk inefficiënt is. Het thuisland zal zijn beslissing enkel baseren op de binnenlandse voordelen van de redding, en geen rekening houden met de buitenlandse effecten van een faillissement.

Dat bleek duidelijk bij het uiteenvallen van het Benelux-overleg in het Fortis-dossier, maar ook bij het faillissement van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers. De Amerikaanse overheid hield bij haar overweging om Lehman al dan niet te redden enkel rekening met de Amerikaanse activiteiten van de bank, maar niet met de aanzienlijke internationale activiteiten. Dat leidde tot de noodlottige beslissing Lehman niet te redden. Het was het begin van een wereldwijde financiële crisis en kredietschaarste die ook de reële economie (de bedrijven en de gezinnen) hard troffen.

De ideale oplossing is een wereldwijde financiële toezichthouder en een wereldwijd resolutiemechanisme, maar dat is geen haalbaar scenario. Schoenmaker en Siegmann pleiten voor een pan-Europese oplossing: een Europese bankenunie met een Europese toezichthouder en een Europees resolutiemechanisme. “Het kan niet dat je een gemeenschappelijke toezichthouder hebt, maar nationale redders. De Europese bankiers kennen geen landsgrenzen, dus mogen het toezicht en het resolutiemechanisme ook geen grenzen kennen”, meent Siegmann.

Pan-Europese oplossing

De Europese bankenunie mag niet beperkt blijven tot de eurozone. De Europese banken zijn actief in de hele Unie, dus moet de bankenunie ook die volledige interne markt omvatten. Momenteel willen landen als Zweden of het Verenigd Koninkrijk niet toetreden tot de bankenunie, maar uit het onderzoek van Schoenmaker en Siegmann blijkt dat die twee landen enorm zouden profiteren van hun deelname. Beide landen zijn de thuisbasis van grote internationale banken die zeer actief zijn in de interne Europese markt. De bankenunie verplichten voor de eurolanden en de andere EU-lidstaten de vrije keuze geven wel of niet toe te treden, leidt tot een suboptimale oplossing.

Om de niet-eurolanden te overhalen toe te treden tot de bankenunie kan ook gekozen worden voor een akkoord om in geval van een dreigend bankfaillissement de lasten te delen. Dat akkoord vervangt dan de macht van de Europese toezichthouder om probleembanken te ontbinden, maar Schoenmaker en Siegmann benadrukken dat het wel wettelijk bindend en afdwingbaar moet zijn. Tijdens de voorbije financiële crisis is gebleken dat informele akkoorden niet voldoende zijn om tot samenwerking te komen.

In zo’n akkoord kunnen de landen waar de bank actief is, stemmen over een redding van de bank. Elk land krijgt een aantal stemmen dat in verhouding staat met de activa (aantal uitstaande kredieten, beleggingen, enzovoort) die de probleembank in het bewuste land heeft. De kosten van de redding worden dan volgens dezelfde sleutel verdeeld. Landen waar de probleembank veel activa heeft en die dus veel te verliezen hebben, dragen op die manier het meeste bij. Die sleutel is volgens beide professoren eerlijker dan bijvoorbeeld de kapitaalsleutel van de Europese Centrale Bank, waarbij landen moeten bijdragen volgens de grootte van hun economie en het aantal inwoners.

MATHIAS NUTTIN

Informele akkoorden bleken tijdens de voorbije financiële crisis niet voldoende om tot samenwerking te komen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content