Baan-brekend

De Frans-Amerikaanse topeconoom Olivier Blanchard heeft baanbrekend nieuw onderzoekswerk klaar over de gestage opmars van het aantal werklozen in Europa en – vooral – België. En ook een aantal voorstellen om het aantal banen opnieuw op te drijven.

“Ik hoed mij voor al te simplistische conclusies,” zegt topeconoom Olivier Blanchard, terwijl hij een cijferreeks opdiept (zie grafiek 1: België-Nederland). “Maar in dit geval wijzen alle gegevens in dezelfde richting: de voorbije dertig jaar stegen de loonkosten in België sneller dan de productiviteit, terwijl in Nederland net het omgekeerde gebeurde. Aangezien de arbeidsmarkt in België en Nederland voor het overige nagenoeg dezelfde kenmerken vertoont, kunnen de afwijkende prestaties op het vlak van werkloosheid alleen maar worden verklaard aan de hand van het aspect loonkosten/productiviteit.”

Olivier Blanchard, decaan van de economiefaculteit van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) (zie kader: Wie?), verricht al jaren onderzoek naar de oorzaken van werkloosheid. Hij werkt daarvoor meestal samen met Justin Wolfers van de naburige Harvard University. En beiden gebruiken graag klare taal. Justin Wolfers: “Ik heb soms de indruk dat jullie in Europa geen oog meer hebben voor de dramatische omvang van het werkloosheidsprobleem. Van niet eens 2% in 1960 steeg de werkloosheidsgraad de jongste jaren tot boven de 10%.”

Twee theoretische verklaringen

Voor de gestage opmars van het aantal werklozen in Europa heeft de wetenschap twee theoretische verklaringen. Elk van beide voorziet ook andere beleidsaanbevelingen om het probleem op te lossen.

De ene school wijst naar een aantal schokken die het economisch systeem te verwerken kreeg. De andere wijst met de vinger naar de institutionele kenmerken van de Europese arbeidsmarkten. Olivier Blanchard: “Beide scholen schieten tekort. De schoktheorie kan onmogelijk uitleggen waarom de werkloosheid zo verschillend evolueerde tussen landen die erg vergelijkbare schokken ondergingen: zo telt Zwitserland bijvoorbeeld 4% werklozen, terwijl Spanje er bijna 20% heeft. De institutionele school kan dan weer niet verklaren waarom de werkloosheid nog geruime tijd laag bleef toen de arbeidsmarkten in Europa zich ook al kenmerkten door een aantal starheden en rigiditeiten.”

Het inventieve

van de analyse van Blanchard en Wolfers bestaat erin dat ze beide analyseschema’s combineren. Eerdere pogingen om in deze richting te werken, kwamen onder meer van Stephen Nickell, Thomas Sargent en Edmund Phelps. De werkhypthose van Blanchard en Wolfers luidt als volgt: telkens een economisch systeem schokken te verwerken krijgt, ontstaat er werkloosheid. De omvang van die werkloosheid en de duur ervan hangen echter in belangrijke mate af van de kenmerken van de arbeidsmarkt in het desbetreffende land.

Drie zware schokken

De Europese economieën ondergingen de afgelopen dertig jaar drie zware schokken (zie grafiek 2: De schokken).

De eerste betreft de daling van de productiviteit, een fenomeen dat lang verborgen zat achter de effecten van de forse stijgingen van de olieprijzen in 1973-1974 en 1981-1982. Dalende productiviteit leidt tot werkloosheid als het stijgingsritme van de loonkosten zich onvoldoende aanpast aan deze neergang.

De tweede schok hangt samen met de stijging van de reële rentevoeten, een evolutie die zich vooral vanaf de tweede helft van de jaren zeventig doorzette als gevolg van het restrictievere monetaire beleid in de belangrijkste landen. Hoge reële rentevoeten maken kapitaal duurder, investeringen minder aantrekkelijk en jobcreatie meer problematisch.

De derde schok omschrijven Blanchard en Wolfers als de daling van de vraag naar arbeid. Die hangt op haar beurt samen met, onder meer, arbeidsbesparende technologische vernieuwingen en, vooral, de relatieve kostprijzen van kapitaal en arbeid.

Blanchard en Wolfers

hebben nagegaan hoe zulke schokken inwerken op de tewerkstelling in de verschillende landen, elk met hun specifieke arbeidsmarktkenmerken. Behalve de Europese Oeso-landen ( Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) betrokken ze in hun analyse ook de VS, Canada, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland.

Een vijftal aspecten van de arbeidsmarktorganisatie blijkt steeds opnieuw negatief in te werken op de evolutie van de tewerkstelling wanneer het systeem een schok ondergaat: de verhouding van de werkloosheidsvergoedingen tot de laagste loonniveaus, de duur van de werkloosheidsuitkeringen, de mate van coördinatie tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, de wettelijke bescherming van werknemers en de loonwig (het verschil tussen de totale loonkosten en de netto ontvangen wedde).

België situeert zich inzake elk van deze parameters in de kop van het peloton en ziet zich dan ook met een aanzienlijk werkloosheidsprobleem geconfronteerd.

Het model van beide economen, waarin schokken en institutionele kenmerken van de arbeidsmarkt gezamenlijk in de analyse worden betrokken, simuleert op een bijna perfecte wijze de evolutie van de werkloosheid zoals ze zich in de realiteit heeft voorgedaan tussen 1965-1970 en de periode na 1995 (zie grafiek 3: Stevig model). Aangezien economieën altijd schokken zullen ondergaan, kan men zich de vraag stellen of een tewerkstellingsbeleid zich niet in de eerste plaats moet richten op de institutionele kenmerken van de arbeidsmarkt. Justin Wolfers: “Correct. Onze analyse geeft aan dat met meer soepele vormen van arbeidsmarktorganisatie en een betere beheersing van de loonkosten in verhouding tot de productiviteitsevolutie een flink stuk van de werkloosheid die in de jaren zeventig en tachtig ontstond – in het zog van de schokken – vandaag opnieuw verdwenen zou zijn.”

Europa marginaliseert werklozen

Olivier Blanchard stond, om het wat eufemistisch uit te drukken, in het verleden niet meteen bekend als een onvoorwaardelijke fan van het Amerikaanse arbeidsmarktmodel. Verplicht deze analyse hem niet om zijn mening te herzien? Blanchard: “Het valt niet te ontkennen dat er op het vlak van de werkloosheidsevolutie een groot verschil bestaat tussen Europa en de Verenigde Staten. Hoewel beide regio’s werden getroffen door erg gelijkaardige schokken, herstelde de VS zich veel sneller.”

Uit de analyse van Blanchard en Wolfers kan men alleen maar concluderen dat het grote verschil tussen de VS en Europa op de allereerste plaats te maken heeft met verschillende kenmerken van de arbeidsmarkt. Olivier Blanchard: “Van cruciaal belang is de omloopsnelheid in de beide arbeidsmarkten. In de VS is die zeer hoog, in Europa laag. Nauw hiermee verweven is de vaststelling dat de gemiddelde werkloosheidsduur veel langer uitvalt in Europa dan in de VS. Wanneer zich een schok voordoet, verliezen in de VS veel mensen hun werk, maar er ontstaan snel nieuwe jobmogelijkheden. In Europa daarentegen ligt het initiële verlies aan arbeidsplaatsen meestal lager, maar de slachtoffers krijgen minder nieuwe kansen. Hierdoor ontstaat een kettingreactie: achteruitgang inzake bekwaamheden, verlies aan motivatie en vervreemding van de arbeidsmarkt. Europa heeft de neiging om zijn werklozen permanent te marginaliseren.”

Blanchards analyse

sluit naadloos aan op die van Alan Greenspan, voorzitter van de Amerikaanse centrale bank ( Fed), tijdens een hoorzitting van het Amerikaanse Congres op 14 juni 1999. “De Amerikaanse economie,” aldus de Fed-voorzitter, “maakt een periode mee van geweldige economische groei en nagenoeg volledige tewerkstelling. Dit heeft veel te maken met een golf aan technologische vernieuwing die zich slechts kan doorzetten dankzij de grote flexibiliteit van de Amerikaanse kapitaal- en arbeidsmarkten. Europa en Japan liggen op dit vlak onmiskenbaar achter op ons. Gemiddeld gaan er in de VS elke week ruim 300.000 arbeidsplaatsen verloren, maar er komen er in diezelfde week ook meer dan 300.000 bij. Nooit voordien greep in een economie en haar arbeidsmarkt een zo snel én diepgaand veranderingproces plaats als vandaag in de VS.”

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content