Auteursrechten op software: 21%

Met ingang van 1 april van dit jaar is het onmogelijk om de overdracht van auteursrechten op software nog te factureren tegen 6%.

Software is duur. En hij is nog duurder voor wie de betaalde BTW niet of slechts gedeeltelijk in aftrek kan brengen. Dat is om te beginnen het geval voor particulieren. De BTW die zij bij de aankoop van software betalen is verloren geld. Hetzelfde geldt voor wie beroepsmatig software aankoopt, maar geen recht op aftrek van de voorbelasting heeft. Dokters zijn bijvoorbeeld in dat geval. Idem voor advocaten en notarissen. En scholen, en ziekenhuizen. En banken en verzekeraars (voor het merendeel van hun activiteiten).

GEMENGD.

Bij gemengde BTW-plichtigen ziet de toestand er net iets beter uit. Zij kunnen de betaalde BTW soms volledig, en in ieder geval minstens gedeeltelijk recupereren. “Gemengd” wil zeggen dat de belastingplichtige twee activiteiten heeft: een waarvoor hij recht op aftrek van de voorbelasting heeft, en een waarvoor hij dat recht niet heeft. Een boekhouder bijvoorbeeld die tegelijk verzekeringsmakelaar is, heeft per definitie het statuut van gemengde BTW-plichtige.

Voor zijn boekhoudactiviteit moet hij BTW aanrekenen aan zijn cliënten, maar heeft hij andersom ook recht op recuperatie van de voorbelasting (dit is de belasting die hij zelf heeft betaald). Voor zijn activiteit als verzekeringsmakelaar is het net andersom: geen BTW aan te rekenen aan de cliënten, maar tegelijk ook geen recht op recuperatie van de voorbelasting.

Voor een boekhouder/verzekeringsmakelaar die een softwarepakket aankoopt, zal de betaalde BTW dan ook een kostprijsverzwarende factor zijn. In welke mate dit het geval zal zijn, hangt af van de concrete situatie en van het toegepaste stelsel.

VERHOUDINGSGETAL.

In de regel werkt men bij gemengde BTW-plichtigen met het stelsel van het algemeen verhoudingsgetal. Dit wil zeggen dat men verhoudingsgewijs het aandeel berekent van de “belastingplichtige activiteit” (in het voorbeeld, de boekhoudactiviteit) in het geheel van de gepresteerde handelingen. En dat men het aldus vastgestelde percentage vervolgens ook toepast op de te recupereren BTW. Stel dat de boekhoudactiviteit in het voorbeeld 60% uitmaakt van het geheel, dan zal de betrokkene de betaalde voorbelasting ook ten belope van 60% kunnen recupereren.

Naast het stelsel van het algemeen verhoudingsgetal, is er ook nog het stelsel van het werkelijk gebruik. In dat stelsel gaat men concreet vaststellen voor welke sector een bepaalde aankoop is verricht. Is dat voor de “belastingplichtige activiteit”, dan kan de BTW volgens de gewone regels in aftrek worden gebracht; is dat voor de “niet-belastingplichtige activiteit”, dan is de aftrek volledig uitgesloten.

Concreet: stel dat de boekhouder/verzekeringsmakelaar in het voorbeeld een softwarepakket aankoopt voor zijn boekhoudactiviteiten, en dat hij (met toestemming van de BTW-Administratie) toepassing maakt van het stelsel van het “werkelijk gebruik”. Dan zal hij de betaalde BTW in principe volledig kunnen recupereren (zij vormt dan geen kostprijsverzwarende factor meer). Stel daarentegen dat hij het softwarepakket heeft aangekocht voor zijn verzekeringsactiviteit: volgens het stelsel van het werkelijk gebruik zal de recuperatie van de betaalde BTW dan volledig uitgesloten zijn.

IJVER.

Uit wat voorafgaat blijkt dus, dat de BTW voor nogal wat afnemers een serieuze kostprijsverzwarende factor is. Specifiek wat software betreft, zijn sommige zeer grote afnemers juist afnemers die geen (of slechts een beperkt) recht op aftrek van de voorbelasting hebben. Denk bijvoorbeeld aan de banken en verzekeringsondernemingen.

Niet verwonderlijk dus dat in de praktijk met ijver gezocht wordt naar middelen om de kostprijs van die niet te recupereren BTW zoveel mogelijk te beperken. Dat kan bijvoorbeeld als men erin slaagt de verrichting onder te brengen in een lager tarief. Zij wordt dan vanzelf goedkoper.

Bij de verkoop van software is in principe BTW verschuldigd tegen het gewone tarief van 21%. Maar wakkere belastingplichtigen (of hun consulenten) hebben gemerkt dat er in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1992 een Koninklijk Besluit te lezen stond dat voor een begin van oplossing kon zorgen.

Het Staatsblad van 31 december 1992 is een van die typische “eindejaars”-Staatsbladen waarin nog vlug tientallen teksten worden gepubliceerd. Eind 1992 was de lawine aan teksten ronduit indrukwekkend. Het was immers het ogenblik waarop heel de nieuwe fiscale regeling inzake het langetermijnsparen (levensverzekeringen, pensioensparen enzovoort) werd ingevoerd, en waarop ook het overgangsregime inzake BTW boven de (Belgische) doopvont werd gehouden (met zijn nieuwe regeling inzake intracommunautaire leveringen en verwervingen enzovoort).

FILMS.

Tussen die talloze teksten zat ook een Koninklijk Besluit verscholen waarin – overigens volledig onaangekondigd – talrijke wijzigingen aangebracht werden aan het uitvoeringsbesluit inzake BTW-tarieven. Een daarvan betrof het tarief dat van toepassing is op de overdracht van auteursrechten (althans in die gevallen waarin dergelijke overdracht niet vrijgesteld is van BTW).

In het uitvoeringsbesluit stond tot dan toe te lezen dat de overdracht van auteursrechten en het verlenen van rechten op auteursrechten onderworpen was aan 6%, voorzover die auteursrechten te maken hadden met cinematografische films.

Per 1 januari 1993 heeft men die verwijzing naar cinematografische films zonder meer geschrapt. Zodat het 6%-tarief vanaf dat ogenblik onbetwistbaar van toepassing kan zijn op alle contracten waarbij auteursrechten worden overgedragen, of waarbij rechten verleend worden op auteursrechten. Ongeacht waarop die auteursrechten slaan.

LICHT.

Eenmaal die wijziging ontdekt, is binnen de wereld van de softwarehuizen een lichtje gaan branden. Want in verband met software kunnen ook auteursrechten bestaan. De volgende stap was dan de verkoop van (dure) software (onderworpen aan 21% BTW) te vervangen door contracten waarbij de software niet verkocht werd, maar waarbij wel de auteursrechten op die software overgedragen werden, of waarbij op die auteursrechten bepaalde rechten werden verleend. Zodat men kon overstappen van het normale tarief van 21% naar het verlaagde tarief van 6%.

Voor cliënten die zelf volledige BTW-plichtigen mét recht op aftrek van de voorbelasting zijn, heeft dit niet veel belang. Want of zij 21% betalen of 6%, maakt geen verschil. Zij kunnen die BTW toch integraal recupereren. Het enige voordeel is, dat de prefinanciering van de BTW wat goedkoper wordt.

Voor cliënten die geen of slechts een gedeeltelijk recht op aftrek van voorbelasting hebben, gaat het daarentegen om een serieus verschil: 15% minder niet-recupereerbare BTW. En dus een verrichting die 15% minder kost.

Die niet-recupereerbare BTW is weliswaar als beroepskost aftrekbaar (of afschrijfbaar) in de inkomstenbelasting. Maar voor instellingen die niet onder de personen- of vennootschapsbelasting vallen (denk aan scholen, universiteiten enzovoort), brengt dat geen soelaas: voor hen gaat het effectief om 15% kostprijs minder of meer.

UITSLUITING.

Helaas voor hen, maar de fiscus kan zich blijkbaar niet met deze oplossing verzoenen. Van het KB van 30 maart 1998 (waarbij het BTW-tarief voor uitvoerende artiesten verlaagd werd naar 6%) is dan ook gebruikgemaakt om de ontsnappingsroute via de auteursrechten, definitief de pas af te snijden. Het overdragen van auteursrechten en het verlenen van rechten op auteursrechten blijft weliswaar onderworpen aan 6% (in die gevallen waarin geen vrijstelling geldt). Maar met ingang van 1 april 1998 staat uitdrukkelijk in het uitvoeringsbesluit te lezen dat het verlaagd tarief niet meer van toepassing kan zijn voor auteursrechten die betrekking hebben op computerprogramma’s. Die zijn met ingang van dezelfde datum zonder meer onderworpen aan het gewoon tarief van 21%.

In de fiscale vakpers is al betreurd dat deze wijziging net nu wordt doorgevoerd. Bij diegenen die de voorbelasting niet (of slechts zeer gedeeltelijk) kunnen recupereren, behoren – zoals gezegd – ook de financiële instellingen en verzekeringsondernemingen. En dat zijn nu precies de instellingen bij uitstek die in de eerstvolgende maanden en jaren met zware software-investeringen te maken zullen krijgen. Denk maar aan de gigantische investeringen die met de overgang naar de euro gepaard zullen gaan.

De vraag is dan ook of het toevallig is dat de tariefwijziging (cf. de uitsluiting uit het verlaagd tarief van de overdracht van auteursrechten op software) nu wordt doorgevoerd. Of is het juist de bedoeling te beletten dat die zware investeringen tegen een matig BTW-tarief zouden kunnen gebeuren?

Jan Van Dyck is fiscalist.

JAN VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content