ANTARCTICA

Huiveren op Mount Vinson

Op zoek naar de ultieme reiservaring, worden de laatste ongerepte oorden betreden. Wie een puike fysieke konditie kombineert met een stevige dosis durf, kan zelfs mee naar het dak van de wereld. Maar eerst huiveren we op de hoogste bergtop van Antarctica.

TEKST : LUC DE DECKER / FOTO’S : IWAN BEKAERT & HERMAN DETIENNE

Op 23 december keken Rudy Van Snick en Herman Detienne mekaar aan op de top van de 5140 meter hoge Mount Vinson, de nok van Antarctica. Het besef dat er nog een aartsgevaarlijke afdaling volgde, de vermoeidheid na dagenlang hard labeur in de ijle lucht en de gruwelijke kou verhinderden een vreugdedans. Toch moeten twee mannen zich zelden zo gelukkig gevoeld hebben. Voor Van Snick betekende de klim de kroon op zijn Seven Summits-projekt. Hij stond op de hoogste toppen van de zeven kontinenten. Slechts 20 klimmers deden hem het huzarenstuk voor. Voor prille zestiger Detienne was de Vinson de afsluiting van een bergsportcarrière en het plezier van de organizator er zelf bij te zijn op het moment suprême. Als voorzitter van de Belgian Himalayan Club verzamelde hij ook de fondsen.

Terwijl de eerste twee Belgen voet zetten op de top van Mount Vinson, speelden zich drama’s af op de flanken. Bij het internationaal dozijn klimmers bevonden zich de 53-jarige Iwan Bekaert, direkteur-generaal van Roularta Media Group, en de 63-jarige sinjoor Karel Van Goethem, allicht de oudste klimmer die de Vinson ooit begroette. Op enkele uren van de top moest Van Goethem rechtsomkeer maken. De ervaren Chileense klimmer Rodrigo Jordan, een Everest-veteraan, zei hem dat hoger gaan onherroepelijk het verlies van zijn bevroren duim zou betekenen.

Bekaert en Jordan zetten de tocht alleen verder. Op kerstavond bereikten ze de top. De Chileen, een chemicus die in Oxford een doctorstitel behaalde, had Bekaert nooit eerder ontmoet. “In die omstandigheden leer je elkaar goed kennen op korte tijd”, merkt Bekaert op. “We waren alleen in de witte oneindigheid. Dan merk je hoe nietig je bent tegenover de onverstoorbaarheid van de ongerepte natuur. Dat doet je alles sterk relativeren. Tegelijkertijd word je gekonfronteerd met jezelf.”

Hedendaagse klimmers

ontpoppen zich tot filozofen, niet van het type dat zijn ideeën uitkrijst, maar dat ze pas ventileert in een rustig kabbelende tête-a-tête. Zoals Van Snick. Wie echt tot hem wil doordringen, moet mee op expeditie, met hem het ijs van de tent schrapen, bibberend en afgemat tee zetten op een ijswand of de aarde voelen beven vlakbij een vuurspuwende vulkaanmond. En plots, als een kondor boven je zweeft, volstaat een blik, worden alle vragen over de zin van het leven overbodig. Dan weet je ook waarom een topsporter als Van Snick zo rustig en bescheiden blijft. Hij vertelt : “Als ik te lang in België ben, word ik nerveus. Pas wanneer ik terug in de bergen kom, voel ik me thuis. Ik ga er niet op de eerste plaats om een prestatie neer te zetten, maar om te genieten. Uiteraard betekent een klim ook ontbering, maar je krijgt er zoveel voor terug. Als je alleen aan een palmares denkt, krijg je nooit die intense band met de natuur.”

Wie hem er fijntjes op wijst dat hij al die tijd zijn vrouw en twee kinderen in het vlakke Oostvlaamse Appelterre achterlaat, krijgt een overtuigende repliek : “Ze zien me liever terugkomen met de glimlach, dan als iemand die zich doodongelukkig voelt in dat keurig geordende westerse leventje. Door mijn manier van leven ben ik overigens ook maandenlang huisvader. Zo is het kontakt met mijn gezin zeer intens.” Tien jaar geleden hakte hij de knoop door : hij nam ontslag als instrukteur van parakommando’s en trok de bergen in. “Bijna iedereen verklaarde me gek.”

Komt een manager

wel zonder mentale en professionele barsten uit zo’n relativerende onderdompeling ? Bekaert wuift dat bezwaar weg : “Alleen als zo’n tocht een vlucht uit de realiteit is, wordt het gevaarlijk. Voor mij betekent het na elf maanden drukte een frisse wind door het hoofd laten waaien. Je kijkt naar de wereld als naar een toneel waarin je zelf een rol vervult. Vanzelfsprekend ontmoet je er ook de vluchtelingen voor hun eigen bestaan of mensen die deuken hebben opgelopen in het leven. In onze groep bevond zich bijvoorbeeld een Brit die angst had om terug te keren.”

Modieuze New Age-teorieën of zweverig gedaas zijn evenmin aan Van Snick besteed. “Je laat je wel eens meeglijden in de oneindigheid van een gebied. Maar als je niet waakzaam blijft, zak je door een ijskloof. Het is zo gebeurd.”

Ook op de flanken van de Vinson leek een tragedie niet veraf. Tijdens de afdaling werd een Belgisch expeditielid geplaagd door hallucinaties. En Bekaert zakte in een ijskloof, die zich gelukkig sloot. Ondertussen werd elders op de wand een Franse klimmer door een haast ongelooflijk toeval gered. Op vrij grote hoogte kreeg de man een longoedeem. Zijn gezellen slaagden erin hem naar het basiskamp te brengen. Ook daar blijft de temperatuur doorgaans onder de -20C. Een klein Cessna-vliegtuig uit één van de wetenschappelijke bases vloog laag voorbij. De piloot begreep de noodsignalen en kon landen op het hobbelige ijs. Op de basis kon een al even toevallig aangekomen C 130 Herculus-transportvliegtuig hem meenemen op de 3000 km lange vlucht naar Chili. “Toen we hem later in Punta Arenas zagen, was hij weer goed op de been”, getuigt Van Snick.

Het voorval

doet hem denken aan de tragedie tijdens zijn eerste poging om de Everest te bedwingen. Op nauwelijks 150 meter van de top viel één van de twee Sherpa-klimmers die hem begeleidden. De man leed aan een hersenoedeem. Alleen een snelle afdaling kon hem redden. Een storm verhinderde dat. “De man stierf naast me in de tent.” Ook Van Snick en zijn andere Nepalese gezel zaten gevangen in de Dodenzone, de hoogte boven 7500 meter waar het lichaam snel aftakelt. Ze baanden zich een weg door de storm. “Eén op de tien Everest-klimmers kwam al om het leven.”

Even maakt hij een vermoeide indruk, verontschuldigt zich voor jetlag en verstuuurt een fax naar zijn volgende bestemming : voor de zevende keer trekt hij naar de Argentijnse Aconcagua, met bijna 7000 meter de hoogste berg van Zuid-Amerika. Op 6 februari viert hij er zijn veertigste verjaardag. De expeditie wordt georganizeerd door het Diesterse Anders Reizen, voor wie Van Snick als reisbegeleider werkt. Anders Reizen pakt uit met een wereldprimeur : het organizeert een volledige ronde naar de Seven Summits. Deze keer neemt Van Snick bij elke klim enkele vermetelen mee. In het voorjaar van 1998 of 1999 komt zelfs de Everest nogmaals aan de beurt. “Ik krijg er meer en meer plezier in om anderen te begeleiden. Het moeten wel kleine groepen blijven en we zoeken eenzame oorden op. De files op de Mont Blanc interesseren me niet.”

De vraag

naar zijn meest indrukwekkende expeditie beantwoordt hij zonder aarzelen. Na de Everest, waarvan hij als eerste Belg de top bereikte op 10 mei 1990, volgt de Vinson. Ook ervaren reiziger Bekaert plaatst Antarctica bovenaan. Niet alleen het gevoel er vrijwel alleen te zijn, speelt daarbij een rol. “Je leeft er anders met je zintuigen”, verklaart Bekaert. “Op Antarctica bestaat de volledige stilte, die zelfs in een gesofistikeerde studio niet na te bootsen valt. Dat geeft een enorme rust. Je hoort alleen je ademhaling en het krassen van je stijgijzers op het ijs. Je ogen moeten wennen aan het pure wit en de heldere blauwe lucht. Geur bestaat er niet. Alleen in de tent word je gekonfronteerd met het gebrek aan hygiëne. Vergeet trouwens niet dat alles, ook de uitwerpselen, meegenomen moeten worden naar Chili. Zo blijft de zuidpool, op enkele wetenschappelijke stations na, onbezoedeld.”

Het gevoel wordt overheerst door de genadeloze kou. De kleinste windzucht doet de temperatuur tot op het ondraaglijke dalen. “Op de top had ik tien sekonden nodig om een foto te nemen. Een half uur later deden mijn vingers nog pijn.” Van Snick beschrijft hoe hij zich wapent tegen de extreem lage temperatuur : “Drie tot vier lange onderbroeken, drie tot vier lange t-shirts met daarover een hemd, een fleece of windstopper en twee jassen. De buitenste laag werd ontwikkeld door onze sponsor UCB : Breathe houdt vocht en wind tegen en laat zweet naar buiten. Verder : twee paar handschoenen, eventueel handwarmers, twee paar schoenen én overschoenen, bescherming voor gelaat en hoofd.”

“De smaak is het enige zintuig dat er niet aan zijn trekken komt”, lacht Bekaert. “Veel honger heb je er trouwens niet en het kost veel moeite om de poederpuree eetbaar te maken. Wil je kaas bij het ontbijt, dan stop je het plakje ‘s avonds tussen de benen in de slaapzak. En toch. De poedersoep tijdens onze afdaling op Kerstmis is het indrukwekkendste kerstdiner dat ik ooit genoot.”

Iwan Bekaert op koude, eenzame hoogte.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content